‘Ook hulpverleners raken van slag.” Brabants Dagblad, 24 september 2002

Door Marie-Catrien van Deijck

Hulpverleners van verstandelijk gehandicapten kunnen getraumatiseerd raken door indringende ervaringen met hun patiënten. Ze worden geconfronteerd met de dood van dierbare bewoners of met heftig geweld, waardoor ze zelf in levensbedreigende situaties belanden. Een Tilburgse psycholoog verzamelde een aantal verhalen van hen en schreef hierover het boek Van Slag.

,,Zijn vuist treft me onverwacht midden in mijn gezicht. Ik voel een felle pijn. De volgende slagen hameren op mij hoofd. In mijn achtjarige carrière op deze afdeling ben ik vaak geslagen. Deze klappen zijn anders. Ze kunnen doden. Met alle kracht die ik in mij heb, begin ik Robert van mij af te schoppen en druk tegelijk mijn persoonlijke alarm in. De slagen houden op. ‘Ik spring naar beneden’, gilt Robert. Hij loopt op het raam af. Ik onderdruk de reflex om hem tegen te houden en te beschermen. Ik moet hier weg, al stort hij zich vierkant van het balkon. Het is hij of ik.”

Dit is een fragment uit Van Slag, een onlangs verschenen boek over indringende ervaringen van hulpverleners in de zorg voor verstandelijk gehandicapten. Auteur van dit boek is Huub Buijssen, een Tilburgse psycholoog die gespecialiseerd is in traumaopvang. Als directeur van cursusbureau Buijssen Training en Educatie leert hij werknemers in gezondheidsinstellingen hoe ze elkaar na traumatische gebeurtenissen kunnen opvangen. Van Slag bevat aangrijpende verhalen van hulpverleners die, vaak door gebrek aan goede opvang, last krijgen van een depressie of posttraumatische stresstoornis.

Kwetsbaar en afhankelijk
Volgens Buijssen bestaan trauma’s al zolang als de verpleging bestaat, maar worden ze in de gezondheidszorg pas sinds enkele jaren erkend. ,,Er is altijd gedacht dat áls deze beroepen al trauma’s met zich meebrengen, de hulpverleners er maar tegen moeten kunnen of maar een ander beroep moeten kiezen. Nou kunnen zij ook tegen veel ellende en tegen leed waar jij en ik misschien van moeten overgeven, maar bij een traumatische ervaring gaat het juist om iets wat in hun beroep uitzonderlijk is.” Als voorbeelden noemt Buijssen het maken van een fout, met fatale gevolgen voor de patiënt, de dood van een bewoner van een afdeling of de confrontatie met geweld. ,,Verstandelijk gehandicapten kunnen soms heel sterk zijn en onverwacht uit de hoek komen. Je kunt af en toe een klap krijgen, maar als je echt in elkaar wordt geslagen, is dat heel moeilijk. Ook al weet je dat het kan gebeuren.”
Hulpverleners van verstandelijk gehandicapten lopen meer risico te maken te krijgen met een traumatische ervaring dan collega’s in andere sectoren van de gezondheidszorg. Dit heeft volgens de psycholoog te maken met de onvoorspelbaarheid van de betrokkenen, waardoor zelfs ervaren krachten vaak verrast worden. ,,Toch ken ik geen beroepsgroep waar de liefde voor het vak en de betrokkenheid zo groot zijn. De kwetsbaarheid en afhankelijkheid van de groep zorgt ervoor dat er een diepe band ontstaat tussen hulpverlener en patiënt. Dit maakt ook de dood van een bewoner extra moeilijk. Ook geweldsconfrontaties met verstandelijk gehandicapten zijn gecompliceerd: de hulpverlener moet zich verweren en tegelijk hulpverlener blijven. Hij kan een bewoner niet in elkaar slaan en daarmee zijn eigen zaken in veiligheid brengen. Hij komt zo in een spagaat.”

In goede handen
Om te voorkomen dat hulpverleners na heftige incidenten getraumatiseerd raken, is adequate opvang van belang. Buijssen is ervan overtuigd dat naaste collega’s daar de aangewezen personen voor zijn. ,,Zij zitten in dezelfde situatie en doen hetzelfde werk. Hen kan het ook overkomen. Daarom kunnen zij het beste bieden waar iemand dan het meeste behoefte aan heeft: echte betrokkenheid! Wat een collega nooit moet doen, is een veroordeling uitspreken. Wanneer iemand een verkeerde handeling deed bij een reanimatie, nooit zeggen: hoe kun je nu zo stom zijn dat je dat zo gedaan hebt. Te snel na het incident indringende gesprekken voeren is ook niet goed, bij personen die steun het hardste nodig hebben werkt het zelfs averechts. Weinig zeggen, weinig vragen. Alleen vragen: kan ik iets voor je doen? En altijd belangstelling blijven tonen, ook al gaat de opvang elders verder.” Daarnaast hebben leidinggevenden een cruciale rol. Zij moeten volgens de psycholoog niet alleen zorgen dat er opvang is, maar ook zelf blijk geven van betrokkenheid. ,,Belangstelling tonen is erkenning geven en dat is heel belangrijk. Veel mensen maken een fout door de opvang bij een professional neer te leggen. Stel je voor dat je iets heel ergs meemaakt en er een uur later een psycholoog op de stoep staat die is gestuurd door je werkgever. Dat werkt niet. Zijn komst maakt dat je denkt dat er iets goed fout met je zit, terwijl het hier om een volstrekt normale reactie gaat. Nog schadelijker is het dat mensen in je omgeving denken dat je nu in goede handen bent en zij zelf niets meer hoeven doen. Een psycholoog moet pas worden ingeschakeld wanneer het uit de hand loopt en je het zelf niet trekt. Dus op zijn vroegst na een paar maanden!”

In Van Slag geeft Buijssen adviezen over hoe de betrokkenen in een zorginstelling met traumatische ervaringen om kunnen gaan. Dankzij eerder verschenen boeken van zijn hand, over ervaringen van verpleegkundigen, maatschappelijk werkenden en hulpverleners in de psychiatrie, is twee jaar geleden in de CAO van zorginstellingen vastgelegd dat er verplicht structurele opvang moet plaatsvinden na een traumatisch incident.
Van Slag. Indringende ervaringsverhalen van hulpverleners in de zorg voor verstandelijk gehandicapten. wordt uitgegeven door Elsevier Gezondheidszorg, isbn 90 352 2474 4.prijs €9.50

Feiten
· In Nederland wonen ruim 100 duizend mensen met een verstandelijke handicap.
· Eenderde van hen leeft in een instelling en 17.500 verstandelijk gehandicapten wonen in gezinsvervangend tehuis.
· Binnen de verstandelijk gehandicaptenzorg zijn 100 duizend mensen werkzaam.

 

‘Trauma-opvang liever niet door gespecialiseerde hulpverleners.’ Psychopraxis, jaargang 4, nummer5, oktober 2002

‘Flink zijn is Link. De gevaren van het doorlopen met de gevolgen van een schokkende gebeurtenis.’ De Dordtenaar, 11 oktober 2001”

Het Albert Schweitzer ziekenhuis belicht vandaag tijdens het symposium ‘Flink zijn is Link’ de gevaren van het doorlopen met de gevolgen van een schokkende gebeurtenis.

Door Jill Waas
DORDRECHT – Een verpleegkundige ziet een patiënt, die ze heeft proberen te reanimeren, onder haar handen sterven. Vervolgens reageert de zoon van de patiënt zijn emoties af op haar. „Ik krijg je nog wel, je hebt mijn moeder dood laten gaan”, bedreigt hij de verpleegkundige.

Een verpleger heeft zijn nichtje verloren bij een auto-ongeluk en een paar weken later komt een meisje van dezelfde leeftijd binnen op de afdeling die zwaargewond is geraakt bij een aanrijding. Of een verpleegster prikt zich aan de naald waarmee ze zojuist bloed heeft afgenomen bij een HIV-geïnfecteerde. Dit zijn slechts een paar voorbeelden van gebeurtenissen die tot traumatische ervaringen kunnen leiden bij ziekenhuispersoneel. Het komt vaak voor dat het slachtoffer de ervaring niet verwerkt, zijn gevoelens wegstopt en gewoon doorgaat. Dat is verkeerd, vindt het Albert Schweitzer ziekenhuis. Tijdens het symposium ‘Flink zijn is Link’ belicht het ziekenhuis de gevaren van het doorlopen met de gevolgen van een schokkende gebeurtenis. „We willen onze medewerkers duidelijk maken dat ze hulp moeten zoeken als ze met nare gevoelens door zo’n ervaring blijven rondlopen. Erover praten helpt, maar beseffen dat het normaal is dat je heftig reageert op zo’n gebeurtenis is het belangrijkste. Ook moeten medewerkers alert zijn op collega’s die iets vervelends meemaken en elkaar opvangen. Gewoon doorgaan en denken dat de gevoelens vanzelf verdwijnen, is gevaarlijk. Verwerk je een gebeurtenis die een diepe indruk op je maakt niet goed, dat steekt de pijn altijd op een onverwacht en ongewenst moment de kop op. Het gevolg kan zijn dat personeelsleden concentratieproblemen krijgen, heel angstig of onzeker worden en zelfs thuis komen te zitten met psychische problemen of een totale burn-out”, zegt beleidsmedewerker Sylvia Mol die het project Vangnet coördineert. Het rapport van de Arbo Unie uit 1999 liegt er niet om: meer dan dertig procent van de gezondheidsklachten van personeel van het Albert ziekenhuis wordt gevormd door klachten van psychische aard. „Het is alleen moeilijk aan te tonen of het door een ingrijpende gebeurtenis op het werk komt. Vaak speelt er meer en is de traumatische ervaring de druppel”, zegt voorzitter J. Hochstenbach van de Arbo- stuurgroep in ziekenhuismagazine Remedie.

Vangnet
Het Albert Schweitzer ziekenhuis is vorig jaar gestart met Vangnet, een project waarin de opvang van collega’s door collega’s na een ingrijpende gebeurtenis centraal staat. Zes medewerkers van het ziekenhuis zijn getraind om collega’s op te vangen en daar komen er nog vier bij. De Vangnetmedewerkers voeren gesprekken, geven emotionele steun en verwijzen het personeelslid indien nodig door naar de bedrijfsarts. Die kan het slachtoffer weer doorverwijzen naar een externe in traumaverwerking geschoolde therapeut. Een belangrijke rol is ook weggelegd voor de mensen op de afdelingen zelf. „Verpleegkundigen zijn verplicht elkaar op te vangen. Wie de traumatische ervaringen van zichzelf afdoet als aanstellerij, kan ook voor een ander niets betekenen”, verklaart Mol. „We moeten voorkomen dat mensen helemaal afknappen op hun beroep doordat ze hun gevoelens wegstoppen. Er zijn al enorme tekorten in de gezondheidszorg en het zou vervelend zijn als die nog groter worden als gevolg van traumatische ervaringen bij het personeel als dat niet goed wordt opgevangen.”

Uit de evaluatie van de Arbo-wet (Soethout en Sloep, 2000) is gebleken dat met name verpleegkundigen eerder dan de gemiddelde mens in aanraking komen met een opeenstapeling van indringende gebeurtenissen. Zo worden bijna dagelijks geconfronteerd met verlies, dood en verdriet. Behalve bovengenoemde voorbeelden zijn er volgens Mol nog tientallen gebeurtenissen te noemen die kunnen leiden tot traumatische ervaringen. „Geweld, bedreigingen of intimidaties door patiënten of bezoekers, seksuele intimidatie en pesten van collega’s en leidinggevenden, patiënten die zichzelf iets aandoen, een verpleegster met een incestverleden die van een collega een goedbedoelde tik op haar billen krijgt, een patiënt waarmee een verpleegkundige een hechte band heeft die komt te overlijden, een ongeluk met een groot aantal zwaargewonden, ruzies tussen patiënten en familieleden enzovoorts.

 

“‘Een halt aan huilen op de wc.’ De Radbode (personeelsblad Radboudziekenhuis), september 2000

In de zorgsector is het slecht gesteld met de opvang van personeel na een traumatische gebeurtenis, bleek dit voorjaar uit onderzoek. En dat terwijl het verplegend personeel met regelmaat een schokkende gebeurtenis meemaakt. Om de opvang te verbeteren presenteren NU’91 en Nursing99 op bijeenkomsten onder de titel ‘Geschokt! Geraakt! Opgevangen?’ een traumaprotocol. “We moeten zuinig zijn op onze verpleegkundigen.”

“Ze werd binnen gebracht tijdens m’n nachtdienst. Ze was 74 jaar, totaal verbrand. De arts vertelde haar dat pijnbestrijding het enige was wat hij kon bieden. Dat ze hoe dan ook zou overlijden. Maar ze antwoordde dat ze geen pijnbestrijders wilde, dat ze dan te suf zou zijn en ze wilde graag bewust afscheid nemen. Later zei ze tegen me: ‘Ik realiseer me best dat er een keer een eind aan moet komen, maar dat dit nou de manier moet zijn waarop ik eruit moet stappen…’. Ik heb de naaste familieleden en vrienden gebeld en uitgelegd hoe de situatie ervoor stond. Gezegd dat ze niet moesten schrikken van haar uiterlijk. Ik was er de hele tijd bij.”
Het is al weer een paar jaar geleden dat verpleegkundige Henna Ruyssenaars de 74-jarige vrouw begeleidde op de afdeling spoedeisende hulp. Maar nog altijd ziet ze de verbrandde vrouw haarscherp voor zich als ze aan haar denkt. Ze zegt: “Je gaat professioneel met de zaken om. Je doet gewoon de dingen die je moet doen. Maar dat wil nog niet zeggen dat het je niet persoonlijk raakt.” Dat ze er geen trauma aan over heeft gehouden, wijt Ruyssenaars onder meer aan het feit dat ze diezelfde ochtend haar ei kwijt kon bij de collega’s die die nacht ook in de buurt waren. “Ik ben niet meteen naar huis gegaan. Ben nog even blijven napraten.”
Maar vaak ontbreekt daarvoor de rust, heeft 27 jaar ervaring op de afdeling spoedeisende hulp haar wel geleerd. “We krijgen hier de een na de ander binnen, waardoor je praktisch nooit tijd hebt om een pas op de plaats te maken.”

Sterfgevallen
De kans dat verplegend personeel een trauma oploopt is, vergeleken met andere beroepsgroepen, vrij groot. Uit onderzoek in opdracht van NU ’91 afgelopen voorjaar onder 500 verpleegkundigen en verplegers in algemene ziekenhuizen bleek dat de helft de afgelopen vijf jaar een traumatische gebeurtenis meemaakte. Sterfgevallen, vooral die van kinderen, komen het hardst aan. De respondenten gaven aan dat ze gemiddeld een tot vijf dagen nodig hebben om de ervaring te verwerken. Een vijfde zei serieus te hebben overwogen uit het vak te stappen of elders werk te zoeken.

Volgens klinisch psycholoog en trainer in traumaopvang Huub Buijssen is er sprake van een ‘posttraumatische stresstoornis’ als iemand een maand na een ingrijpende gebeurtenis nog steeds vrijwel aan niets anders kan denken. Wat hij of zij heeft meegemaakt trekt nog steeds met regelmaat aan z’n geestesoog voorbij en lichaam en geest zijn voortdurend in een verhoogde staat van paraatheid. Volgens Buijssen, auteur van ‘Geschokt’ en van ‘Geraakt’, twee boekjes over traumatische ervaringen van verplegend personeel, kampt een op de vijf mensen die een traumatische gebeurtenis meemaken, met zo’n stoornis.

Buijssen: “Wat het voor verpleegkundigen extra moeilijk maakt, is dat ze vaak een band hebben ontwikkeld met een patiënt. Als zo’n persoon suïcide pleegt of je ziet ‘m voor je ogen stikken, dan grijpt dat sterker aan dan wanneer de patiënt alleen een nummer voor je is.” Daar komt bij dat verpleegkundigen geacht worden de familie op te vangen. En dat kan zwaar zijn, weet ook Henna Ruyssenaars. “Op zo’n moment krijg je met hevige emoties te maken en met duizenden vragen die je vaak niet kunt beantwoorden. Je hebt de familie eigenlijk weinig te bieden. Je kunt ze aandacht geven, een praatpaal voor ze zijn, meer kun je niet doen. Dat is een moeilijk punt van ons werk.”
Heeft de verpleegkundige op het moment van de traumatische gebeurtenis ook tegenslag in de privésfeer, zoals een familielid dat overlijdt, of gaat het om een heel kwetsbare persoonlijkheid, dan is de kans groter dat hij of zij de gebeurtenis niet goed verwerkt. Dat is ook het geval als er tijdens de verpleging fouten zijn gemaakt met fatale gevolgen.

Steun van collega’s is volgens Buijssen essentieel bij schokkende gebeurtenissen.”Een verpleegkundige vertelde me dat er tijdens haar nachtdienst vijf patiënten overleden, terwijl dat er normaliter misschien een of twee zijn. Ze was er nogal van onder de indruk en toen haar leidinggevende dat zag, zei die: ‘Als je daar niet tegen kunt, moet je misschien eens uitkijken naar een ander vak.’ Zo’n opmerking maakt de kans groter dat iemand een traumatische gebeurtenis niet goed verwerkt.”

Slachtoffer
Een protocol om de opvang te regelen, is geen gemeengoed in ziekenhuizen, bleek uit het onderzoek van NU’91. Vijftien procent van de respondenten gaf aan dat er binnen hun instelling een opvangprotocol is. Dat overigens in minder dan de helft van de gevallen daadwerkelijk wordt gebruikt. Bijna eenderde van de ondervraagden wist niet of het ziekenhuis bij trauma’s vaste regels hanteert. Dat er wel een protocol voor traumazorg moet komen, daar was ruim tachtig procent van het ondervraagde verplegend personeel het over eens.

“Eigenlijk is het heel raar dat traumaopvang in de zorgsector niet is geregeld”, zegt beleidsmedewerker NU’91 Marcellino Bogers. “Bij de brandweer is traumaopvang al jaren praktijk en ook de politie heeft er protocollen voor. Ik hoorde van een geval waarbij iemand suïcide wilde plegen door onder een trein te springen en dat daar een traumateam voor de machinest aan te pas kwam, een team voor het slachtoffer, maar voor de verpleegkundige die erbij was, was niets geregeld. Dat is natuurlijk belachelijk. We moeten zuinig zijn op onze verpleegkundigen, het zijn er tenslotte steeds minder.”

Voor NU’91 waren de onderzoeksresultaten reden om te pleiten voor een betere nazorg in de ziekenhuizen in geval van schokkende gebeurtenissen. Het pleidooi had succes. In vier CAO’s die de beroepsorganisatie van verplegend personeel sloot met de ziekenhuizen is expliciet opgenomen dat de werkgever zorgt draagt voor een adequate opvang van medewerkers die een traumatische ervaring hebben gehad. Ook staat in de CAO’s dat de werkgever in overleg met de Ondernemingsraad een regeling ontwerpt.

NU’91 hoopt dat het protocol komend voorjaar een feit zal zijn in de betrokken ziekenhuizen. “En als er meldingen komen van verpleegkundigen die verklaren dat ze ten onrechte niet zijn opgevangen, dan zullen wij de eerste zijn die de instellingen zullen wijzen op de inspanningsverplichting die in de CAO is vastgelegd”, zegt Bogers.
Hoewel de CAO-onderhandelingen voor Academisch Ziekenhuizen nog moeten starten, gaat Bogers ervan uit dat de bepalingen over nazorg ook in die CAO wordt opgenomen.

Blik deskundigen
Klinisch psycholoog Buijssen verwacht veel van een protocol voor de opvang bij ingrijpende gebeurtenissen. “Als je voor de juiste opvang zorgt, kun je het aantal mensen dat een posttraumatische stoornis oploopt, verminderen. Ik denk dat het bijvoorbeeld belangrijk is dat al het verplegend personeel een eerste opvanggesprek leert voeren. Dat kun je in een paar uur tijd leren. En het mes snijdt aan twee kanten: verpleegkundigen komen in een ziekenhuis voortdurend in aanraking met traumatische patiënten. Met een cursus traumaopvang kunnen ze niet alleen hun collega’s beter begeleiden maar ook hun patiënten.”

Bogers en Buijssen hebben samen een aantal eisen opgesteld waaraan een traumaprotocol zou moeten voldoen. Bogers: “Bedoeld als een richtlijn waarop ziekenhuizen zich kunnen baseren als ze voor de eigen instelling een protocol op maat maken.” Zo zou de eerste opvang binnen 24 uur na het incident moeten plaatsvinden. “Het blijkt dat als er direct opvang geregeld wordt, de kans groter is dat mensen een schokkende gebeurtenis goed verwerken”, zegt Bogers.

Ook stellen ze voor om per ziekenhuis een ‘traumateam’ samen te stellen dat 24 uur per dag inzetbaar is. Zo’n team moet in ieder geval niet bestaan uit psychologen, psychiaters of maatschappelijk werkers, zegt Bogers. “We vinden het belangrijk dat je geen blik deskundigen opentrekt. Een psycholoog of psychiater kan stigmatiserend werken en is voor de meesten een te hoge drempel. Daar komt bij dat vakgenoten meestal onmiddelijk weten waar het over gaat. Je hoeft niet eens zoveel uit te leggen, een collega weet al snel wat je bedoelt. We zitten allemaal in hetzelfde schuitje. Huilen op de wc, als verpleegkundigen weten we van elkaar dat we dat doen.”

 

 

‘Verpleegkundigen volgen spoedcursus omgaan met stress.’ Nieuwsblad van het Noorden 19-1-2001

Van onze verslaggever
LOUIS VAN KELCKHOVEN

Winschoten – acht verpleegkundigen van het Sint Lucas-ziekenhuis in Winschoten hebben als eerste in het Noorden een opleiding gevolgd voor hulp bij post traumatische stresstoornissen. Populair gezegd is de opleiding een spoedcursus omgaan met stress bij verpleegkundigen, die bij het uitoefenen van hun beroep met een ingrijpende gebeurtenis zijn geconfronteerd. Leden van dit zogenaamde ‘Collegiaal opvang Team’ krijgen vandaag hun certificaat. Met zijn boek Traumatische ervaringen van verpleegkundigen’ bond psycholoog Huub Buijssen zes jaar geleden de kat de bel aan. “In tegenstelling tot beroepsgroepen als politie, brandweer en reddingswerkers, werden trauma’s bij verpleegkundigen niet erkend. Er werd domweg gezegd dat aangrijpende gebeurtenissen bij het vak hoorden.” Een psychotrauma is een lichamelijke/psychische reactie op een hele ingrijpende gebeurtenis. “Er zijn drie kenmerken”, zegt Buijssen. “Het veelvuldig opnieuw beleven van de gebeurtenis, het proberen te vermijden daarvan en een verhoogde alertheid. We spreken van een post traumatische stresstoornis als er na anderhalve maand geen vooruitgang is en de betrokkene nog steeds door het voorval in beslag wordt genomen.” Als voorbeelden van ingrijpende voorvallen waarmee een verpleegkundige te maken kan krijgen noemt Buijssen een fatale fout van een verpleegkundige, meerdere patiënten die in een nacht overlijden of suïcide van een patiënt. “Maar het kan ook zijn dat er sprake is van ongewenste intimiteiten, bijvoorbeeld als een patiënt in zijn benadering van een verpleegkundige te ver gaat. Verpleegkundigen kunnen ook slachtoffer worden van fysiek geweld, wanneer patiënten naar hun zin te lang moeten wachten voordat worden geholpen.”Buijssen hecht eraan te zeggen dat dergelijke voorvallen weliswaar ingrijpend zijn; maar dat de emotionele reacties puur menselijk zijn. “We moeten er voor oppassen om er niet meteen een psychiatrisch geval van te maken.”

“Verpleegkundigen houden zich vaak groot en willen het team niet lastig vallen met hun problemen. Stelregel is dat het team de plicht heeft om hulp te verlenen, maar dat degene met de klachten het recht heeft om de hulp te weigeren.”Buijssen zegt dat het verhelpen van een klacht moeilijker wordt naarmate iemand er langer mee rondloopt. “Maar hoe hopeloos het soms ook lijkt, het blijft zaak om hulp te bieden. Een luisterend oor betekent al heel veel.” Het verlenen van hulp is vaak een vertrouwenskwestie. “Voor Winschoten hebben we acht mensen, met ruime verpleegkundige ervaring, gevraagd de opleiding te volgen.” Psycholoog Buijssen noemt het belangrijk wanneer hulp bij een ingrijpende gebeurtenis uit de eigen omgeving komt. “Elkaar opvangen, zoals in de gemeenschap van Volendam gebeurt, is veel beter dan psychiaters inschakelen. De omgeving trekt zich terug als ze zien dat professionele hulp verleend wordt. Bovendien denken mensen dat er iets met hen niet in orde is als ze bij de psychiater lopen.”

 

 

‘Cursus luisteren naar collega in ziekenhuis.’ Utrechts Nieuwsblad woensdag 31 januari 2001

Cursus luisteren naar collega in ziekenhuis
Door Helma van den Berg
Utrecht

Het centraal Militair Hospitaal in Utrecht heeft als een van de eerste ziekenhuizen in Nederland personeel opgeleid om collega’s te helpen na traumatische ervaringen op het werk. Vandaag worden aan de eerste zeven personeelsleden de certificaten ‘collegiale trauma-opvang’ uitgereikt. Het CMH volgt hiermee de ziekenhuizen in Den Helder, Leidschendam en Winschoten. De meeste brandweer- en politiekorpsen in Nederland hebben al eerder de cursus ingevoerd.

In de nieuwe CAO voorverplegend personeel is vorig jaar opgenomen dat elk ziekenhuis opvang structureel moet regelen voor personeel dat geconfronteerd wordt met aangrijpende gebeurtenissen op het werk. Het plotselinge overlijden van een patiënt kan zo’n ervaring zijn, maar ook een mislukte reanimatie, zelfmoord, mishandeling door een psychiatrische patiënt of verpleegkundige fout. De aanpassing van CAO gebeurde op aandringen van de bond voor verpleegkundigen NU 91. Volgens de bond laten ziekenhuizen verpleegkundigen na zo’n traumatische ervaring vaak in de kou staan. Uit onderzoek van NU 91, in het voorjaar van 1999, bleek dat ruim de helft van het verplegend personeel in algemene ziekenhuizen de voorgaande vijf jaar op het werk een zodanig ingrijpende gebeurtenis meemaakte, dat ze daar minimaal enige dagen helemaal door in beslag werden genomen. Hoewel slechts een op de twintig zich na zo’n gebeurtenis ziek meldde, overwoog ruim een op vijf serieus een ander beroep te kiezen. Tweederde van de vijfhonderd ondervraagden meldde dat zij adequaat zijn opgevangen. De meesten door collega’s. Meer dan de helft van de ziekenhuizen had ten tijde van de CAO- onderhandelingen geen protocol voor de opvang van eigen personeel. Volgens beleidsmedewerkers Arbo-coördinator Ferry Zoutenbier en sociaal psychiatrisch verpleegkundige Johan Heine van het Centraal Militair hospitaal (CMH) omdat het voor kort werd gedacht dat verpleegkundigen die hun vak verstaan, door emotionele ervaringen onberoerd blijven.

„Er heerste in deze sector een cultuur van’ niet zeuren, dat hoort bij je werk’. Je vond het zelf ook niet professioneel om over je problemen te praten. Met gevolg dat voor menigeen het beroep een nachtmerrie werd.” Aangemoedigd door de nieuwe CAO en de Arbo-wet, krijgen ziekenhuizen nu meer oog voor nazorg van verpleegkundigen. Onder meer door onderlinge opvang waarvoor nu ook de eerste cursussen zijn geïntroduceerd. Opmerkelijk is dat juist het CMH, met de traditie van een machocultuur van het leger, tot die kopgroep behoort. Maar volgens Heine is ook binnen defensie een kentering gekomen: „Juist door onze ervaringen van mensen die naar oorlogslanden zijn uitgezonden geweest, weet defensie dat het verwerken van trauma’s heel belangrijk is. Dat het juist goed is om vaak en veel over je verdriet te praten. En personeel van een ziekenhuis van defensie loopt een extra risico om tegen emotionele problemen aan te lopen.” De cursus is ontwikkeld door psycholoog Huub Buijssen van de geestelijke gezondheidsgroep. Altrecht in Utrecht die ook de trainingen gaf. Volgens hem is het heel goed mogelijk dat collega’s elkaars hulpverlener zijn. „Niet iedereen kan dit even goed. Mensen die zich van nature bij andere mensen betrokken voelen, hebben een fikse voorsprong. Want trauma-opvang bestaat zeker voor de helft uit het kunnen tonen van compassie, van echt meeleven.” De andere helft kun je leren. Ondermeer door geen ongevraagde adviezen te geven, niet te gaan wroeten naar gevoelens en tijdig signalen te herkennen van verstoorde verwerking,. Daarmee kan heel wat leed worden voorkomen, zegt Buijssen: „De kans dat je niet meer afkomt van een posttraumatische stress-stoornis, of er nog andere psychiatrische aandoeningen bij krijgt, neemt toe naarmate je er langer mee rondloopt.” Heine heeft het belang van collegiale opvang aan den lijve ervaren: „Ik zorgde in Zaïre voor psychische ondersteuning van soldaten die in de vluchtelingenkampen moesten werken. Maar na twee, drie weken had ik zoiets van, ik moet vandaag nog naar huis. Tot ik zelf mijn hart bij een collega kon luchten. Toen kon ik er weer even tegen aan.” Carmen Polman (28) waarnemend hoofd bedrijfsvoering van het CMH, is een van de mensen die vandaag het cursuscertificaat krijgt: „Ik zie wel eens dat collega’s niet los kunnen komen van hun werk. Dat zij zich daardoor soms ziek melden. Voor die collega’s wil ik iets kunnen betekenen.” En de cursus heeft al baat gehad, zegt Polman: „Ik heb geleerd dat het geven van tips niets oplevert. Daar had ik namelijk een handje van. Mensen willen jou niet horen, ze willen juist hun eigen verhaal kwijt,”

‘Wie zorgt voor het zorgpersoneel?’ Metro dinsdag 16 oktober 2001

Verpleegkundigen komen, vaker dan de gemiddelde mens, in aanraking met een opeenstapeling van indringende gebeurtenissen, blijkt uit een evaluatie van de Arbowet (Soethout en Sloep, 2000). Zij worden bijna dagelijks geconfronteerd met het hele scala aan intense menselijke gedragingen: verlies, dood en verdriet.

In veel gevallen blijkt pas later de impact van zo’n gebeurtenis. Vaak als het al te laat is en fysieke klachten zich openbaren als gevolg van niet goed verwerkte psychische ervaringen. Goede opvang is daarom belangrijk. Opvang van collega’s, die kunnen meevoelen met het verdriet en de pijn. Het Albert Schweitzer ziekenhuis in Dordrecht heeft oog voor haar werkers. In het symposium ‘Flink zijn is link’ werden onlangs de gevaren van het niet goed verwerken belicht. Een van de sprekers was Huub Buijssen, klinisch psycholoog en de Nederlands goeroe van de ‘traumaopvang in de zorg’. Van zijn hand zijn enkele boeken verschenen over dit onderwerp. Een van de belangrijkste aspecten bij een nare ervaring is dat het iemand onverwacht overkomt. “je wordt erdoor overvallen. Daarna blijft de gebeurtenis zich voor je ogen afspelen. Je kunt aan niets anders meer denken. Maar omdat de beelden en gedacht je zo’n ellendig gevoel bezorgen, doe je er juist alles aan om ze te verdringen. Je lichaam en geest bevinden zich in een verhoogde staat van paraatheid, alsof je het ieder moment opnieuw kunt beleven. Ongeveer 1 0p de 10 lukt het niet om de schokkende gebeurtenis achter zich te laten. Ze hebben er na twee maanden nog bijna evenveel last van of mogelijk zelfs nog meer dan vlak na de gebeurtenis. Dan praten we over een posttraumatische stress stoornis. Soms komt de klap of ‘naschok’ van de traumatische gebeurtenis veel later, in uitzonderlijke gevallen pas jaren nadat het incident plaatsvond.”

Risico
Volgens het World Health Report van 1997 is geweld in de afgelopen decennia enorm toegenomen. Uit cijfers blijkt dat vooral verpleegkundigen het meeste risico lopen om slachtoffer te worden van geweld. Van verpleegkundige respondenten van een omvangrijke enquête in Engeland gaf 97 procent te kennen een verpleegkundige te weten die in het afgelopen jaar was aangevallen. Bijna 75 procent gaf aan dat zij met ongewenst seksueel gedrag op het werk te maken hebben gehad. Het is daarom niet vreemd dat verpleegkundigen extra risico lopen op een posttraumatische stress stoornis. Vooral omdat deze groep in het dagelijks werk door de grote werkdruk hun verhaal niet altijd kwijt kan en men er in deze beroepsgroep van uitgaart dat ziekte en dood, verdriet en pij bij het beroep horen. Het idee bestaat dat je niet professioneel bent als je last hebt van de duistere kanten van je vak. Een van de andere sprekers van symposium was Willem van Hoogstraten. Hij werkt bij de Arbo Unie als bedrijfsarts en word regelmatig geconfronteerd et de gevolgen van een posttraumatische stress stoornis(PTSS). “Een tijd naast mij zitten bij het spreekuur voor het Albert Schweitzer ziekenhuis is voldoende om een indruk te krijgen van de narigheid die een medewerken van het ziekenhuis zoal kan overkomen. Om een paar voorbeelden te noemen: agressie van bezoekers of patiënten, ongewenste lichamelijke intimiteiten, vermeende besmetting met hepatitis B of HIV. Het maken van een medische fout, het verzorgen van ernstige zieke mensen, het overlijden van jonge patiënten. Het verwerken van dergelijke incidenten kost tijd en energie een daarmee moet, hoe lastig soms ook, rekening worden gehouden.” De commissie Donner (2000)stelde dat er jaarlijks ongeveer honderduizend arbeidsongeschikten bij komen. Daarvan heeft eenderde een psychische diagnose. Aannemelijk is dat bij de anderen, bijvoorbeeld iemand met rugklachten, ook psychische klachten op de achtergrond meespelen. Een voorzichtige schatting is dat rond de helft van de instroom in de WAO direct of indirect het gevolg is van psychische klachten. Het hoog op de strategische agenda plaatsen is dan ook een voorwaarde om stress en burnout te kunnen voorkomen.” Het Albert Schweitzer ziekenhuis heeft dat ook gedaan. Er is een Project Vangnet opgezet. Tien mensen uit de organisatie werden door Huub Buijssen getraind om hun collega’s als eerst op te vangen. Om hen de ruimte te geven het probleem en het verdriet te verwerken.

‘Emoties verwerken: de beste strategieën.’ Carrière (special bij Nursing), november 2002

Carrière (special bij Nursing), november 2002

Emotionele stress hoort bij de verpleegkunde. Hoe ga je ermee om? Praten helpt – maar er is meer nodig.
Door Lisette Thooft

“Zolang de verpleging bestaat, hebben verpleegkundigen het moeilijk gehad met wat ze meemaakten,” zegt Huub Buijssen, psycholoog en auteur van diverse boeken over het omgaan met emotionele belasting. Er is de laatste tijd veel aandacht voor de emotionele belasting die verpleegkundigen dag in dag uit te verwerken krijgen, in de loop van hun ‘gewone’ werk. Zo gewoon is dat werk natuurlijk niet. De voortdurende confrontatie met pijn en lijden gaat je niet in je koude kleren zitten. Tachtig procent van alle sterfgevallen vinden plaats in een zorginstelling. De meeste verpleegkundigen maken in enkele jaren meer mee in dit opzicht dan de doorsnee mens in een heel leven. Een hulpbehoevende mens of kind verzorgen en verplegen kan alleen maar als je jezelf openstelt voor de kwetsbaarheid, het lijden en de pijn van die ander.

“Het zijn soms heel erge dingen die je hier meemaakt,” zegt Jannie de Vos, Hoofd van de afdeling Neonatologie van het UMC Utrecht/Wilhelmina Kinderziekenhuis. “Je blijft er wel even mee rondlopen. Dat is niet verkeerd. Het is ook goed dat dingen je raken, dat je een mens bent en blijft in dit werk.” Maar chronische emotionele belasting, of overbelasting, leidt tot burn-out en overspannenheid. Alle kleine beetjes onverwerkte emotie stapelen zich dan op en ineens gebeurt er iets dat als de spreekwoordelijke druppel de emmer doet overlopen. Ook echte of vermeende fouten die je zelf maakt of die je collega’s ziet maken, zelfs als ze geen gevolgen hebben, kunnen zware emotionele belasting veroorzaken.

“Florence Nightingale had zelf jarenlang een posttraumatische stress stoornis en een depressie,” vertelt Huub Buijssen, “dat gaat vaak samen. Na thuiskomst uit de Krimoorlog ontdekte ze dat er door haar toedoen vierduizend soldaten teveel gestorven waren door haar verzorging in het onhygiënische ziekenhuis. Als die op het slagveld verpleegd waren, hadden ze niet hoeven sterven. Ze had enorme schuldgevoelens en wroeging en vanaf dat moment was ze een tegenstandster van ziekenhuizen.”

Het idee dat ook verpleegkundigen soms hulp nodig hebben om te verwerken wat ze meemaken, is lang taboe geweest. Stilzwijgend heerste de opvatting dat je ook wel in staat bent om jezelf en je collega’s te helpen, als je opgeleid bent om anderen te helpen.

“Verpleegkundigen zijn dienstbare mensen,” zegt Loes van der Vlist, hoofdverpleegkundige op de afdeling chirurgische oncologie van het Antoni van Leeuwenhoekziekenhuis in Amsterdam, “en in de oncologie nog eens een keer extra. Soms zo dienstbaar dat ze alsmaar geven, geven, geven. Veel van hen hebben niet geleerd goed voor zichzelf te zorgen en daarna pas voor de ander. Dan is het ineens op.”

Huub Buijssen: “In de hele naoorlogse tijd was er een cultuur van je groot houden, wegstoppen, niet omkijken, en de verpleging is niet heiliger of beter dan de rest. Je moest er maar tegen kunnen, net een brandweerman tegen vuur moet kunnen.”

Maar die tijd is voorbij. Dat er opvang moet zijn voor emotionele stress is zelfs in de CAO voor ziekenhuizen vastgelegd. Veel ziekenhuizen hebben een protocol opgesteld voor wat er moet gebeuren bij een ernstige, aangrijpende gebeurtenis. Sommige ziekenhuizen hebben speciale opvangteams, of gebruiken de dagelijkse evaluatie doelbewust om emoties door te spreken.

“Collegiale opvang is de eerste en belangrijkste stap,” vindt Jannie de Vos. “Het sterven van een kind geeft altijd extra emotionele belasting. Als je voor een kind zorgt dat gaat overlijden, is het belangrijk dat je collega’s in de gaten houden of het allemaal wel gaat, met jou. In dat opzicht is het een voordeel als de afdeling groot genoeg is – je hebt altijd collega’s om je heen. Na moeilijke of emotionele situaties moet je altijd zorgen voor evaluatie en nabespreking. Hoe is het geweest, waar had ik last van, waar loop ik tegen aan en wat kan de volgende keer beter?”

Toch is praten niet het wondermiddel dat alles oplost. “Mensen hebben verschillende strategieën om emoties te verwerken,” zegt Huub Buijssen, directeur van trainingsbureau Buijssen Training en Educatie dat zich gespecialiseerd heeft in trainingen traumaopvang in de zorg. “Dat maakt het moeilijk om elkaar te steunen. De bekendste is met elkaar praten, maar dat is niet de enige en ook niet alleenzaligmakend. Je kunt ook in een dagboek schrijven, of er met jezelf over bezig zijn door te piekeren. Ook dat is verwerken. Vroeger dacht men dat alles verstoppen gezond was. Jacqueline Kennedy werd geprezen omdat ze bij de begrafenis van John F.Kennedy haar emoties zo goed in bedwang had. Maar toen Diana overleed, werden de leden van het Britse koningshuis bekritiseerd omdat ze zo weinig emotie toonden. Nu zegt men dus dat je verwerkt door erover te praten. De waarheid ligt in het midden: je verwerkt emoties door erover te praten EN door ze weg te duwen. Mensen die alleen maar aan het praten zijn, moet je in de gaten houden, en de niet-praters ook.” Het gaat bij stukjes en beetjes, legt de psycholoog uit. “Als je topsport bedrijft, zorg je dat je conditie krijgt door intervaltraining: afwisselend rennen en rusten. Dat rusten is net zo belangrijk, anders ga je over de kop. Met verwerken is het precies hetzelfde. Je moet er aandacht schenken en ermee bezig zijn. Maar als je geen adem meer krijgt, stop je en zoek je afleiding.”

“Ook dat kun je doen op verschillende manieren”, stelt hij. “Je kunt je op je werk storten, of op muziek, koken, drank, sport – alles kan, als je het maar niet overdrijft. Soms kan het zelfs goed zijn jezelf in de verdoving te zetten. Natuurlijk moet je je niet elke dag leplazarus zuipen, dan kom je namelijk niet meer in de aandachtsfase terecht. Dus je moet zorgen voor afwisseling. Praten met collega’s is prima – maar denken: over een uurtje of twee is het werk afgelopen, dan kan ik lekker naar huis, is ook prima. Of ondertussen aan het korfballen denken, of je verstoppen achter de krant. Dat is allemaal niet verkeerd. Het ziekenhuis moet ook af en toe die mogelijkheid bieden om te ontsnappen aan de emotie. Wij kunnen maar beperkte hoeveelheid confrontatie met leed aan, de een een uur per dag, de andere een half uur, maar allemaal hebben we tussendoor tijd nodig om op te laden. Dat is geen hardheid of kilheid. Net zoals de hardloper rust nodig heeft om een sprint te trekken, heeft de verpleegkundige tijd nodig van koelheid om bij de patient te kunnen zijn. Er wordt wel verwacht dat je acht uur per dag betrokken kunt zijn, maar dat is niet zo.”

“Voor mij werkt het al dat ik fiets van en naar het werk,” zegt Jannie de Vos. ,,Het is een behoorlijke afstand en dat is heerlijk om de overgang te maken en om los te laten wat er op het werk gebeurd is. Het buiten zijn is lekker. Zulke momenten zijn belangrijk.”

“Emoties delen helpt,” zegt Loes van der Vlist, “maar daar stopt het niet bij. Er hoort een heel beleid bij. Sinds ik hier hoofdverpleegkundige ben, heb ik bij een aantal mensen die al tien of meer jaar op oncologie werken, duidelijke verschijnselen gezien van burnout, door de emotionele stress. Uitputtingsverschijnselen. Het hoopt zich op, en door de hoge werkdruk wordt er onvoldoende aandacht aan besteed. Je ziet vaak dat de dokters bepalen wat er moet gebeuren en de verpleegkundigen te weinig mogelijkheden hebben om de werkdruk in balans te houden. Een patiënt gaat bijvoorbeeld voor operatie en het blijkt dat het veel ernstiger was dan gedacht. Het leek mogelijk om hem genezend te opereren, maar nu blijkt dat hij nog maar een maand te leven heeft. Zo’n patiënt leunt op de verpleegkundige die hem verzorgt, en dat is heel indringend. Dat wordt dan doorgesproken: hoe kun je daarmee omgaan, hoe kun je elkaar ondersteunen. Je kunt je onmachtgevoelens uitspreken en als je collega’s met dezelfde onmacht blijken te zitten, helpt het om dat te delen. Dat is de aanzet. We hebben al heel lang elke dag een groepsbespreking, maar dat is niet voldoende – er moet ook een vervolg aan gegeven worden. Elke week hebben nu ook een psychosociale bespreking. Een problematische patiënt wordt ingebracht en onder begeleiding van een maatschappelijk werker en dikwijls ook een geestelijke verzorger kijken we hoe de verpleegkundigen het beste daarmee om kunnen gaan. En afgelopen jaar ben ik ook begonnen cursussen zingeving te organiseren. Vragen komen aan bod als: wat betekent ziek zijn en sterven voor jouzelf, hoe maakt het dat je er mee omgaat in je werk? Je moet weten hoe je zelf in het leven staat, dat moet je van jezelf weten. En je moet kunnen relativeren kunnen, humor hebben.” Voor sommigen is het uiteindelijk beter als ze bewust kiezen om ergens anders te gaan werken, stelt ze.

Ook de sfeer op een afdeling is bepalend, zegt Martine Franken, hoofdverpleegkundige op de Chirurgische Oncologie van het UMC Utrecht. “Hoe weerbaar of kwetsbaar je bent op het werk heeft veel te maken met de vraag of je je veilig voelt op de afdeling, of je iets kwijt kunt bij een collega na een slechtnieuws-gesprek, of er aandacht is van uit de leiding. Als iemand overleden is of euthanasie heeft gehad, proberen wij de tijd te nemen voor de collega die ermee te maken had. Laatst hadden we ‘s avonds een euthanasie op de afdeling. Normaal gesproken probeer je dat in een dagdienst te laten plaatsvinden, want dan zijn er teamleiders en genoeg collega’s om degenen die erbij betrokken zijn, op te vangen. Maar deze patiënt wilde dat heel graag om half negen ‘s avonds en daar hebben we gehoor aan gegeven. Ik heb ervoor gekozen om toen zelf ook in huis te komen, speciaal voor die collega en de rest van het team, als ze behoefte hadden om terug te vallen op iemand. De kunst in mijn functie is de mooie en bijzondere kanten van een situatie te laten zien, hoe moeilijk en droevig het kan zijn. Als je achter je mensen staat, haal je het beste uit ze.”

Zelf herinnert ze zich nog levendig hoe het was toen zij begon, net achttien en met drie maanden vooropleiding achter de rug: “Op mijn eerste afdeling was de sfeer afschuwelijk omdat het hoofd overspannen rondliep en er heel veel onderling gekonkel was. Ik voelde me niet op mijn gemak. De meeste steun heb ik toen aan de keukenhulp gehad. Daar kon ik even een kop koffie of een glas sinaasappelsap komen drinken – ze had gezelligheid en aandacht voor me. Daarna zou ik naar cardiologie gaan, en ik dacht: o nee, weer zo’n afdeling waar iedereen dood gaat, verschrikkelijk! Maar op die afdeling heb ik, gewoon omdat het een goed georganiseerde afdeling was, een ontzettend goede tijd gehad. Het team en de leiding waren duidelijk, rechtstreeks en rechtvaardig. Mijn derde stage was op de chirurgische afdeling waar ik ook vast ben gaan werken. Ik kwam schuchter binnen om me voor te stellen en het waarnemend hoofd zat met de benen op de stoel een sinaasappel te pellen. Ze vroeg wie ik was, wat ik gedaan had, en: ‘Wil je een stukje sinaasappel?’ Menselijk contact, gezien worden, is heel belangrijk. Als die factoren gewaarborgd zijn, kun je ook van de emotionele momenten leren.”

Boeken van Huub Buijssen:

‘Zorg voor stervenden: zoeken naar een balans’ Nederlands Dagblad, 28 maart 2003

 

Nederlands Dagblad, 28 maart 2003

Door Jan Willem Veenhof

Mensen die werken in de palliatieve zorg (zorg voor stervenden), komen voortdurend in aanraking met de dood. Buitenstaanders vragen wel eens: ‘Hoe houd je dat vol?’. Om die vraag te beantwoorden is Einde Goed, Allen goed? verschenen, een boek met twintig praktijkverhalen. Het eerste exemplaar is ter gelegenheid van de Week van Palliatieve Zorg (22 t/m 29 maart) aangeboden aan André Rouvoet, kamerlid voor de ChristenUnie. Begin april krijgt koningin Beatrix een exemplaar op een internationaal congres over palliatieve zorg in Den Haag. Daarna zal het boek aan alle zorginstellingen in Nederland worden toegestuurd, dat kan dankzij een subsidie van het ministerie van VWS. Een greep uit de praktijkverhalen.

De dokter, die zijn ‘peer group'(gespreksgroep van artsen) vertelt waarom hij zich zo uitgeput voelde nadat hij de stervensbegeleiding van een man met kanker in de liesstreek had afgesloten met een euthanasie:
‘Ik denk dat het de combinatie was van het erge lijden, zijn leeftijd net zo oud als ik, zijn kinderen net zo oud als de mijne, de gasten op zijn afscheidsfeestje en de confrontatie met de bizarre rol van ons dokters in dergelijke situaties. Het is ook steeds een beetje oefenen voor je eigen dood. Een situatie als deze roept direct vragen bij me op. Zou ik het ook zo kunnen, zo willen? Zou ik zulk lijden aankunnen, en zo de regie en verantwoordelijkheid voor mijn leven en sterven kunnen nemen? Zouden mijn vrienden er zijn? Zou mijn gezin dit aankunnen? Zijn wij dokters eigenlijk wel in staat anderen zo te vertrouwen dat we hen kunnen laten zorgen voor ons als het nodig is?’

De verpleegkundige die in hospice Kuria wekelijks afscheid moet nemen van mensen:
‘In het hospice hebben we er bewust voor gekozen een ruime tijd voor de overdracht in te roosteren. Zodat er echt tijd gemaakt kan worden voor het bespreken van onderwerpen die verder gaan dan het overdragen van de feitelijkheden die ‘slechts’ medisch en verpleegkundig gezien relevant zijn. Het is natuurlijk een illusie te denken dat het zware, machteloze gevoel van de verpleegkundige onmiddellijk verdwijnt zodra daarover gesproken is, maar door het delen valt er veel van haar af.’

De therapeut, die vindt dat je je bij stervende patiënten meer kunt engageren dan bij ‘gewone’ patiënten:
‘Ik doe dat bewust omdat ik hen zo beter denk te kunnen helpen. Stervende mensen kun je – dat is althans mijn opvatting – niet verder begeleiden dan je zelf hebt durven gaan in je eigen existentiële vragen. Door deze intensieve betrokkenheid heb ik het zelf, na het overlijden van degene die ik begeleidde, ook vaak moeilijk. Ik heb dat er echter graag voor over. Deze wijze van ‘werken’ geeft me de meeste bevrediging en voldoening, want ik meen dat het in de palliatieve zorg er juist om gaat jezelf te laten raken te willen leren van de ander. Door je hart zo open te stellen ontwikkel je kennis en wijsheid, maar voorkom je ook dat het werk routineus wordt. Dit helpt om ‘burn-out’te voorkomen. Of laat ik voor mezelf spreken: dit helpt mij om geen burn- out te ontwikkelen.’

De onderzoeker, die met terminale longkankerpatiënten gesprekken had ten behoeve van een studie:
Als ik nabestaanden de vraag voorlegde hoe de zorg aan longkankerpatiënten en hun familie verbeterd zou kunnen worden. Kreeg ik steevast te horen: ‘Iemand die er is. Naar je luistert en met je praat over wat er allemaal op je afkomt. Eigenlijk zo iemand als jij.’ Deze reacties gaven me inzicht: er was behoefte aan (een vast) iemand die er voor hen was, luisterde, belangstelling toonde, over tijd beschikte, die bij tijd en wijle erkende dat het moeilijk was en misschien wel juist niet te veel wilde doen en oplossen.’

De verzorgende, die vaak gewoon niet wist wat ze moest zeggen tegen een stervende:
‘Waarom had ik tijdens de opleiding nooit geleerd hoe te praten met een stervende patiënt, heb ik me later vaak afgevraagd. Was hierover niets bekend?
Vond men het niet belangrijk genoeg om hier aandacht aan te schenken? Ik heb ook mijn collega-verpleegkundigen gevraagd of zij hierover tijdens hun opleiding iets gehoord hebben. Nee, was hun antwoord. Wel was er aandacht geweest voor de verpleegtechnische aspecten (vochtinname, wondverzorging, voorkomen van doorliggen, enz.), maar niets over communicatie met stervenden, Jammer, heel jammer, want wanneer je je zo vreselijk opgelaten voelt bij de stervende dat je niets weer uit te brengen en de stervende daarom het liefst ontvlucht, dat sterft hij reeds voordat hij overleden is.

De vrijwilliger, die namens de stichting ‘Thuis Sterven’ regelmatig waakt bij stervende patiënten:
‘Ik ga altijd op de fiets naar iemand toe. Dit geeft me de tijd en afstand om mezelf voor te bereiden op de komende ontmoeting. Het geeft me tegelijkertijd de mogelijkheid om na het beëindigen van mijn inzet weer de nacht los te laten, uit te waaien en te ervaren dat de wereld groter is dan de situatie waar ik uit kom. (…) Na het overlijden van de betrokkene hebben we met de coördinator en alle vrijwilligers die bij de inzet betrokken waren, een afrondende bijeenkomst. We hebben allemaal in dezelfde situatie een bijdrage geleverd en herkennen van elkaar de sfeer in dat huis. Ieders ervaring kan tijdens deze bijeenkomst een plekje krijgen.’

Balans
Zo veel mensen, zo veel verhalen. Maar toch is in al deze praktijkverhalen is een constante herkenbaar, stelt verpleeghuisarts Frans Baar. “Een worsteling, tussen de regels door, die de auteurs steeds weer hebben doorgemaakt om in de confrontatie met de ultieme kwetsbaarheid een goede balans te vinden tussen nabijheid en distantie.” Die balans handhaven, zo maken meer auteurs in het boek duidelijk, is alleen mogelijk als er ‘zorg is voor zorgenden’ en als deze zorgenden niet vergeten te ‘zorgen voor zichzelf. Een slothoofdstuk geeft een handreiking aan organisaties om het zoeken naar die balans in de praktijd van het werk mogelijk te maken, een belangrijk element daarbij is de frictie die optreedt in de combinatie werk en privé. Werkgevers zouden daarvoor volgens de auteurs (“in hun eigen belang”) meer aandacht moeten hebben.


Huub Buijssen en Rob Bruntink, Einde goed, allen goed? Oog voor zorgenden in de palliatieve zorg., Uitgeverij De Stiel en TRED uitgeverij, ISBN 90 70 415 29 1, € 13,90

‘Er veel over praten is niet altijd het beste’ Medewerkerskrant ziekenhuizen, nr 3, 2003

Medewerkerskrant ziekenhuizen, nr 3, 2003

Opvang na een traumatische gebeurtenis
‘Ook al denken mensen vaak van wel: er veel over praten is niet altijd de beste vorm van trauma-opvang. Ieder mens is verschillend. Goede opvang sluit aan bij de behoefte van slachtoffers’, vindt Huub Buijssen, klinisch psycholoog en gespecialiseerd in trainingen collegiale traumaopvang in de ziekenhuizen We praten met hem over traumaverwerking: wat is het en hoe kun jij helpen?

Traumatische gebeurtenissen (ofwel: psychotrauma’s) zijn extreem, heftige gebeurtenissen die mensen enorm aangrijpen. Ze gaan gepaard met extreme angst, afschuw en machteloosheid. In een ziekenhuis loop je, afhankelijk van je beroep, een verhoogd risico er eens mee te maken te krijgen. De dood van een baby, een kind of een volwassene, het maken van een fatale fout, een mislukte reanimatie… Maar ook een mogelijke besmetting met het HIV- of hepatitisvirus, een suïcide, agressie of (bijna-)geweldsincidenten: het zijn allemaal voorbeelden van traumatische ervaringen in ziekenhuizen. Maak je het mee, dan ga je een afschuwelijke tijd tegemoet waarin je korte of langere tijd steeds geplaagd wordt door pijnlijke herinneringen aan het gebeurde en tegelijkertijd uit alle macht de herinneringen wilt wegstoppen (vanaf ‘waarin’ kun je ook schrappen, later noem je de symptomen nog eens) Maar jij kunt iemand vooruit helpen!

Pas op met wroeten!
‘Lang en intensief praten of veel los willen maken. Het is niet altijd de beste methode om mensen vooruit te helpen’, stelt Buijssen vast. ‘Menigeen die net iets heel heftigs heeft meegemaakt wil, zeker in ‘t begin, vooral met rust gelaten worden. Dat krijgt die persoon niet zodra jij het incident meteen weer ter sprake brengt. Eigenlijk verleng je de pijnlijke ervaring, want je dwingt het slachtoffer de gebeurtenis te herbeleven op het moment dat hij alle zeilen bij moet zetten om psychisch overeind te blijven. Pas daarmee op; vooral bij kwetsbare mensen kan dit wroeten leiden tot meer schade dan geen opvang bieden, zelfs op de lange termijn!.’
‘Wil je een collega helpen, laat dan ook de natuur zijn werk doen’, zo adviseert Buijssen. Een psychotrauma heeft drie kenmerken: herbeleving (de afschuwelijke film telkens opnieuw afspelen), verdringing van de ervaring (het bewust parkeren/er niet aan willen denken) en verhoogde waakzaamheid. Bij een goede balans tussen de eerste twee kenmerken komt iemand er weer bovenop. Bij 7 van de 8 mensen zijn deze twee van nature even sterk en zijn ze beurtelings de baas. Dat is dan ook de reden dat je als collega vooral moet zien in te spelen op de behoefte van het slachtoffer. Loop niet sneller dan de ander. Laat iemand zijn eigen tempo bepalen en zijn eigen manier van verwerken.

Tips om je collega er bovenop te helpen
Toon medeleven. Na een afschuwelijke ervaring heeft een mens eerst en vooral behoefte aan een gevoel van betrokkenheid. Laat je collega dus merken dat je er voor hem/haar bent. Dat kan door een blik van verstandhouding, een schouderklopje, een sms-je, een gesprek.
Bied in ‘t begin vooral praktische steun. Vraag of je iets kunt doen, kunt regelen. Ook zo geef je iemand blijk van betrokkenheid. Praktische begeleiding is voor velen in eerste instantie belangrijker dan emotionele opvang (gesprekken voeren over het incident). Sterker nog: het eerste is de voedingsbodem waarop de laatste gedijt.
Leg je eigen verwerkingsstijl niet op aan je collega. Wat goed is voor jou, is niet altijd goed voor een ander. Mensen verschillen. Zo wil jouw collega misschien eerst in stilte het gebeurde verwerken. Of zoekt hij/zij gezelschap op het tijdstip dat jij je zou uitleven met sporten. Respecteer die eigen manier van je collega.
Zeg niet teveel. Vraag niet teveel. Laat iemand tot rust komen. Te intensieve opvang, hoe lief bedoeld ook, is vaak verkeerd. Eigenlijk zijn maar twee vragen relevant: ‘wat kan ik voor je doen?’ En ‘waar heb je behoefte aan?’. Ga vooral niet wroeten en praat alleen over het incident als je collega het wil.
Onderschat de weerbaarheid van je collega niet. Duw iemand niet te veel in de slachtofferrol en maak geen drama van het gebeuren. Een belangrijke motor voor herstel is de wetenschap dat je er weer bovenop zult komen. Wek die indruk.
Geen vooruitgang? Schakel professionele hulp in. Als het goed is, zijn de symptomen van een psychotrauma na 1,5 tot 2 maanden verdwenen.


Tips ontleend aan:

Huub Buijssen, Traumatische ervaringen van verpleegkundigen. Als je beroep een nachtmerrie wordt., Elsevier Gezondheidszorg, Maarssen 2002 (3 editie)