‘We willen ze toch niet vastbinden?!’ Utrechts Nieuwsblad, 30 oktober, 2003

Utrechts Nieuwsblad, 30 oktober, 2003

Door Heleen de Bruijn

Utrecht. ‘Je voelt altijd de verantwoordelijkheid’ zegt voorzitter Koos Thijs van de ondernemingsraad van Stichting Reinaerde. Thijs werkt al 26 jaar in de zorg en is ook als begeleider op een groep begonnen. Hij weet als geen ander dat een ongeluk zomaar gebeurd kan zijn.

‘Ik ging eens boodschappen doen met drie kinderen van mijn groep, waarvan we dachten dat dat goed kon. Steekt er plotseling toch eentje zomaar een drukke weg over, terwijl ik hand-in-hand met de andere twee stond. Gelukkig liep het goed af, maar het had ook mis kunnen gaan. Hoe goed je dingen vooraf ook regelt, je kunt altijd in een situatie komen dat je denkt: oeh, dit had zomaar fout kunnen gaan.’En als het dan echt fout gaat, dan is dat een enorm drama, meent Huub Buijssen, psycholoog en traumadeskundige. Ook voor de begeleidster die afgelopen zondag in zorginstelling Dennendal een verstandelijk gehandicapte vrouw in bad deed, liet haar even alleen. Toen ze terug kwam, bleek de 55-jarige gehandicapte vrouw verdronken’. ‘Feitelijk kun je in dit soort situaties spreken van meer slachtoffers: de overledene en haar nabestaanden, maar ook de begeleidster zelf. Het is de nachtmerrie van artsen en alle anderen die in de zorg werken. Als zij een fout maken, kan die fataal zijn. En dat is de ergst mogelijk straf voor degene die daarvoor voor verantwoordelijk is, ongeacht of hij er schuld aan heeft of niet.’

Buijssen schreef een boek over de ervaringen van artsen die medische fouten maakten, en vorig jaar een boekje over ervaringen van mensen die werken met verstandelijk gehandicapten. ‘Voordat ik die boeken schreef, dacht ik dat bijvoorbeeld artsen die fouten maakten, gewoon nalatige artsen waren. Maar ik kwam erachter dat 95 procent van de artsen die fouten maakten, juist hele vakbekwame mensen waren.’ Waarmee hij maar wil zeggen dat iedereen die met mensen werkt, fouten kan maken, die helaas soms fataal kunnen zijn.
‘Als artsen of verzorgers fatale fouten hebben gemaakt, lijden ze daar ontzettend onder, slapeloze nachten hebben ze er van. En het kan ze jarenlang achtervolgen. Ook al weten ze misschien dat ze er niet echt iets aan hadden kunnen doen. De betrokkene wordt opgezadeld met een enorm schuldgevoel. 1 op de vier mensen die iets dergelijks overkomt kan daar nog jaren last van hebben, ze worstelen ermee, hun leven wordt erdoor beheerst. Juist omdat het mensenwerk is, vindt de psycholoog het niet zo gek dat ook in zorginstellingen wel eens van dit soort ongevallen gebeuren. Het gebeurt namelijk overal. Verdrinking staat in de top vijf van doodsoorzaken. Bij kinderen is verdrinking zelfs doodsoorzaak nummer 1. Je kunt het dus niet altijd voorkomen, hoe dramatisch het ook is. Als je dat wel wilt, moet je een dusdanig strak beleid voeren voor de begeleiding van verstandelijk gehandicapten, dat je ze alle vrijheid ontneemt. Maar we willen ze toch niet vastbinden? Je moet dus een balans zien te vinden tussen een zekere mate van veiligheid en van vrijheid.’

‘Medische missers eerder melden’ Brabants Dagblad 6 december 2003

Brabants Dagblad 6 december 2003

door: Wim Arts

Tilburg. Ziekenhuizen moeten veel opener worden over medische missers. Een systeem dat het snel melden van fouten in principe niet wordt bestraft, zou de veiligheid in ziekenhuizen sterk bevorderen. Dat is de conclusie van de Tilburgse psycholoog H. Buijssen, na een onderzoek onder artsen en specialisten.
Buijssen stelt verder vast dat artsen en specialisten in ziekenhuizen grote trauma’s kunnen overhouden aan schokkende gebeurtenissen als zelfmoord, euthanasie en de geboorte van zwaar gehandicapte of dode baby’s. Andere constateringen van hem zijn dat pesten onder personeel in ziekenhuizen een onderschat probleem is.
Dat het werk in ziekenhuizen voor verpleegkundigen heel traumatisch kan zijn, had Buijssen bij een eerder onderzoek al vastgesteld. Dat professionals als artsen en medisch specialisten zwaar aangeslagen kunnen raken na bepaalde gebeurtenissen, is iets wat in Nederland niet eerder is belicht.
Buijssen begon een onderzoek onder artsen, maar het viel nog niet mee om verhalen boven water te krijgen. Er rust een groot taboe op het onderwerp, ontdekte Buijssen. “En als een arts al bereid was om zijn verhaal te vertellen, dan gebeurde het dat hij het later weer introk”. Uiteindelijk verzamelde hij en zijn mede-auteur Suzanne Buis (ex-arts in opleiding en journaliste) 17 verhalen: veertien van Nederlandse artsen, twee van Duitse en een van een Belgische arts.
Het zijn aangrijpende verhalen over trieste en schokkende gebeurtenissen waarbij de arts soms beroepsmatig betrokken is en in sommige gevallen als patiënt of betrokkene. Enkele verhalen gaan over bedreigingen en agressie. Wat opvalt in de verhalen van artsen is dat ze in kwesties waarbij ze persoonlijk betrokken zijn begrip en steun van collega’s en ziekenhuisdirecties missen.

  • Ziekenhuizen in Tilburg en Den Bosch laten desgevraagd weten dat ze geen grote problemen kennen. Ze hebben regelingen getroffen voor het melden van fouten en voor de opvang van medewerkers.
    Het Twee Steden Ziekenhuis kent een protocol ‘schokkende gebeurtenissen’. De vertrouwenspersonen voor medewerkers zijn vorig jaar dertien keer geraadpleegd, maar over pesten is niets bekend.
  • Het Twee Steden Ziekenhuis kent een ‘zeer actieve’ meldingscommissie voor fouten en bijna-fouten. ‘Incidentenanalyse en procesverbetering staan voorop, niet de schuldvraag’.
  • Het Elisabethziekenhuis in Tilburg kent geen cijfers over traumatische gebeurtenissen en klachten omdat die zaken decentraal, per afdeling, aangepakt. “Als er zaken fout gaan wordt dat in alle openheid besproken. We moffelen niets weg”, aldus J. Jongerius van de Raad van Bestuur.
  • De commissie van het Elisabeth Ziekenhuis Tilburg die ‘incidenten patiëntenzorg’ registreert, kreeg vorig jaar 350 meldingen over ‘zaken die niet goed gaan’. Het ziekenhuis kent geen cijfers over traumatische gebeurtenissen en klachten omdat het die decentraal aanpakt.
  • Het Jeroen Bosch Ziekenhuis meldt dat het melden van fouten en bijna-ongelukken wordt gestimuleerd ‘om de kwaliteit te verbeteren en te leren van onze fouten’. Schuldvragen komen zelden aan de orde.
  • Ziekenhuis Bernhoven in Oss/Vechel heeft vorig jaar 365 meldingen van incidenten gehad.
  • ‘Baas hoeft niet met zakdoekjes te wapperen’ De Volkskrant 5 oktober 2005

    Door Miriam Immerzeel

    Werknemers krijgen in hun werkomgeving vaker te maken met agressie. Opvang is van cruciaal belang. Vooral door de baas zelf. Mensen denken vaak dat het vooral om emoties gaat. Maar dat is een misverstand.

    Een bankovervaller die een pistool op je slaap plaatst. Of een klant die zij grieven kracht bijzet met een honkbalknuppel. Steeds meer Nederlanders krijgen te maken met agressie op het werk. Van hotelmedewerkers tot ambulancepersoneel, van gemeenteambtenaren tot leerkrachten, veel beroepsgroepen begeven zich en de hufterzone. Daar lijkt een scheldpartij, bedreiging of erger inmiddels normaal.Zo heeft een kwart van de leerkrachten in het basisonderwijs afgelopen
    schooljaar te maken gehad met agressie van ouders.In sommige gevallen leidt agressie en geweld tot langdurige uitval. Iets meer dan 2 procent van de werknemers zegt zelfs langer dan een
    maand te hebben verzuimd als gevolg van agressie en geweld op het werk. Opmerkelijk is dat vooral jongere werknemers zeggen dat zij om die reden wel een verzuimen of minder goed functioneren. Belangrijk is dat werknemers die met agressie te maken hebben gehad,
    goed worden opgevangen. Bijna 11 procent zegt behoefte te hebben aan hulp in het omgaan met conflicten, intimidatie of agressie.
    En ze hebben groot gelijk vindt Huub Buijssen. Hij is zelfstandig psycholoog en schrijver
    van diverse boeken over agressie, opvang na aangrijpende gebeurtenissen en preventie op het werk. Werknemers die goed zijn opgevangen, voelen zich gesteund en kunnen zelfs meer tevreden met hun baan zijn dan collega`s die nog nooit iets ergs op het werk hebben meegemaakt.
    Slechte of geen opvang vergeten werknemers nooit. Ze blijven misschien wel werken, maar zijn het minst tevreden en gemotiveerd, aldus Buijssen. Vooral de direct leidinggevende speelt een bepalende rol, zo blijkt onder meer uit een peiling onder verpleegkundigen. Op de vraag wie ze
    de belangrijkste steun vinden, kwam een opmerkelijk antwoord: hun manager. Dus niet collega`s, niet de familie en ook niet het bedrijfsomvangteam. Medewerkers die iets meemaken op hun werk voelen zich niet alleen aangedaan door de dader, legt Buijssen uit, maar ook door hun werkgever. Vlak na een incident ben je als manager het gezicht van de organisatie. Er wordt verwacht dat je iets doet..De vraag is natuurlijk wat je dan moet doen in ieder geval is het
    meestal niet nodig om meteen met zakdoeken te gaan wapperen. Mensen denken vaak dat het vooral om emoties gaat. “Dat is een misverstand”, zegt Rolf Kleber, bijzonder hoogleraar
    psychotraumatologie aan de Universiteit Utrecht. De allereerst opvang moet heel praktisch zijn. Bij heel ernstige voorvallen is het vooral een kwestie van wegvoeren van het incident, schone kleding en contact met de familie en politie. Breng structuur aan in de situatie, daar
    hebben slachtoffers van geweld behoefte aan. Maar daarna met er wel een moment komen dat alle betrokkenen even rustig gaan zitten. Na de eerste schrik wil de meerderheid meteen zijn
    of haar verhaal kwijt, dus dan moet de manager gewoon luisteren. De rest die niet wel praten, moet je toch expliciet vragen of je iets voor ze kunt doen. Wat je in ieder geval niet moet zeggen, is dat het iedereen wel eens overkomt, waarschuwt Kleber. Zeg ook niet: ‘Jongens, het werk gaat door.’ Op zo`n moment gaat het om erkenning. “Ja, er is iets ergs gebeurd en ik vind het vreselijk voor je”. Ga ook niet de situatie zitten te vergelijken met iets wat jezelf ooit hebt
    meegemaakt. Als leidinggevende heb je toch een andere rol. Want als de eerste consternatie voorbij is, is het vooral aan leidinggevenden om lering te trekken uit incidenten. Dat zijn ze niet
    alleen verplicht aan hun medewerkers, maar ook aan de werkgever en de Arbo-wet. Aan klanten, leerlingen en patiënten kan een manager niet sleutelen. Maar wel aan de werkomstandigheden. Buijssen noemt de aanpak van een psychiatrisch ziekenhuis als voorbeeld.”Beetje bij
    beetje kwam het erachter dat de overdracht tussen teams hét moment van de dag was dat patiënten onrustig werden en eerder agressief. Daar hebben ze op ingespeeld door de overdracht op een andere manier te doen, met meer medewerkers”.Er wordt veel van leidinggevenden geëist, vindt Buijssen. Ze moeten iemand kunnen troosten, maar tegelijk ook de belangen van de hele
    afdeling in de gaten hoeden en die van de hele organisatie. Terwijl ze zelf misschien ook van de kaart zijn door het incident of door de confrontatie met het slachtoffer. Het licht er een beetje aan hoe intiem de verhoudingen zijn, maar echt je verdriet delen met medewerkers raden beide psychologen leidinggevenden niet aan.”Je kunt dan beter steun zoeken bij collega managers of je eigen leidinggevende. Veel bedrijven hebben vertrouwenspersonen of bedrijfsmaatschappelijk werkers in dienst”, aldus Kleber..Op langere termijn moeten direct leidinggevenden in de gaten houden of mensen niet posttraumatische stresstoornis ontwikkelen, een ernstige verwerkingsstoornis. Bij Buijssen legt uit:”Kunnen ze zich niet concentreren op hun werk, zijn er problemen thuis, komen ze afwezig en dof over? Dan is het tijd om professionele hulp te zoeken, ga niet zelf wroeten in iemand gevoelens.

    Eerste hulp bij agressie:
    1 Zoek uit wat precies is gebeurd.
    2. Wie zijn er direct en indirect getroffen.
    3. Welke behoeften hebben de medewerkers?
    4. Wat moet je nu en wat later regelen?
    5. Geef kwetsbare medewerkers extra aandacht.
    6. Toon begrip.
    7. Niet bagatelliseren, geen foute grappen.
    8. Regel telefonisch contact met familie.
    9. Informeer niet-betrokken medewerkers.
    10.Informeer medewerkers over (professionele) vervolghulp

    ‘Opvang na trauma moet niet doorslaan’ Bijzijn, november 2005

    Bijzijn, (Tijdschrift voor verpleegkundigen en verzorgenden)
    jaargang 0, nummer 0, november 2005,

    Vraag & Antwoord

    ‘Opvang na trauma moet niet doorslaan’

    door Paulien Spieker

    Huub Buijssen is psycholoog en schreef boeken over depressie bij ouderen, palliatieve zorg, mantelzorg en traumatische ervaringen in de zorg. Over dat laatste onderwerp verschenen maar liefst acht boeken van zijn hand.

    Vanwaar die fascinatie voor verpleegkundigen die traumatische ervaringen in de zorg dingen meemaken?
    “Eigenlijk is dat bij toeval ontstaan. Ik werkte bij de kruisvereniging in Breda, toen ik werd gevraagd om parttime voor de politie op te treden als psycholoog die agenten met een traumatische ervaring moest opvangen. Toen ik dat een paar jaar had gedaan was er in Amsterdam een wereldcongres over Post Traumatische Stress Stoornissen (PTSS). Voor allerlei beroepen die een verhoogd risico lopen te maken krijgen met traumatische ervaringen was er aandacht Behalve voor …verpleegkundigen.
    Ik had een schoonzus die verpleegkundige was en die uit het vak was gestapt na een nare ervaring met morfine. Ik heb toen voor Verpleegkunde Nieuws een artikel geschreven over schokkende ervaringen met daarbij wat tips. Op dat artikel kreeg ik heel veel reacties, zelfs jaren later nog. Zo is het balletje gaan rollen.”

    Is er inmiddels veel verbeterd in de opvang van mensen die een traumatische ervaring hebben meegemaakt?
    “Ja. Hoewel het fenomeen PTSS nog niet zolang ‘bestaat’. Toen de oorlogsveteranen uit Vietnam terugkwamen, kwam er voor het eerst aandacht voor. In de verpleging werd het pas midden jaren negentig een onderwerp. Nu hebben de meeste ziekenhuizen de traumaopvang geregeld. In de zorg voor verstandelijk gehandicaptenzorg en de GGZ is naar schatting een kwart nog niet zo ver. Maar mijn zorg is nu dat het doorslaat naar het aanbieden van te veel zorg.”

    Hoezo?
    “Opvang na traumatische gebeurtenissen is net als rouw tijdgebonden. Begin jaren zestig werd Jacqueline Kennedy de heldin van het volk omdat ze zo flink was; ze had tijdens de begrafenis van haar man niet gehuild. In die tijd moest je je groot houden. Toen prinses Diana stierf was dat heel anders. Queen Elisabeth werd zelfs gekapitteld omdat ze te weinig medeleven toonde. Dat zie je ook in de zorg. Nu moet je het er veel over hebben. Terwijl niet iedereen daar behoefte aan heeft en – nog belangrijker – het is niet voor iedereen goed.”

    Wat is de beste manier om gekwetste collega’s op te vangen?
    “Er ergens tussenin gaan zitten. Niets voorschrijven, maar aan de mensen zelf vragen waar zij behoefte aan hebben. Er zijn. Betrokkenheid tonen en je eigen behoefte daarbij even opzij zetten. En niks forceren. “

    Hoe komt het dat de één niet ziek wordt en een ander wel een PTSS ontwikkelt?
    “Mensen verschillen. Het hangt af van de ernst van het trauma en de mate van blootstelling. Maar vooral ook van de mate van kwetsbaarheid van het individu. Een kwart van de mensen is extra kwetsbaar. Deze mensen hebben meer risico op een PTSS.”

    Jij bent psycholoog maar vindt dat mensen na een traumatische ervaring niet meteen door een professionele hulpverlener moeten worden opgevangen. Hoe zit dat?
    “Als je er eenmaal in verdiept, merk je dat mensen het niet zo prettig vinden als er meteen een vreemde hulpverlener op hen wordt afgestuurd. Ga jezelf maar na. Als er iets naars gebeurt ga je het liefste naar een goede vriend of vriendin, iemand van je familie, of een naaste collega.”

    Ja, maar professionals hebben er voor doorgeleerd.
    “Uit onderzoek blijkt ook dat mensen die worden opgevangen worden door professionals slechter af zijn dan zij die worden opgevangen door hun naasten. De professionele hulpverlener moet op de achtergrond blijven. Pas als iemand vastloopt, kan een professional worden ingeschakeld.”

    Huub Buijssen werkt mee aan de nieuwe rubriek ‘Dilemma’s’, waarin hij als één van de deskundigen tips en adviezen geeft aan verpleegkundigen of verzorgenden die op hun werk geconfronteerd worden met lastige kwesties of dilemma’s.

    De klap komt vaak pas na de botsing

    Door Koen Voskuil

    Verkeersongevallen. Ze komen zo vaak voor dat ze nauwelijks de krant meer halen. Maar achter elk ongeval schuilt een hoop leed. De pijn na een ongeval is niet alleen lichamelijk, ook psychisch dreunt de botsing door. In het boek ‘Na de klap. Gids zelfhulp voor verkeersslachtoffers en hun naasten’ beschrijven psycholoog Huub Buijssen en journalist Suzanne Buis de vergaande gevolgen na een verkeersongeval. En hoe je de klap te boven kunt komen.

    “Vierentwintig jaar oud ben ik, wanneer ik tijdens een avondje stappen overmoedig roep: ‘Wanneer ik niet meer kan lopen, dan gooi ik me voor de trein’. Zesentwintig jaar oud ben ik wanneer ik in een rolstoel terechtkom en ik besef dat nooit meer kunnen lopen nog het kleinste probleem is, waarmee je te maken krijgt als je een dwarslaesie hebt.”

    De nu 34-jarige Toon, een van de twaalf verkeersslachtoffers die worden beschreven in het boek ‘Na de Klap’, wordt in 1994 op zijn motor geschept door een auto. En in het ziekenhuis volgt de schok. Toon heeft een dwarslaesie opgelopen. Langzaam wordt hem duidelijk wat dat inhoudt: nooit meer kunnen lopen, je blaas niet meer onder controle hebben en… nooit meer op de ‘normale’ manier vrijen.

    “Mensen die lichamelijk letsel oplopen, lijden vaak dubbel verlies”, zegt psycholoog Huub Buijssen. “Behalve de lichamelijke handicap lopen ze de kans om hun werk te verliezen, en daarmee een stuk aanzien. Anderen verliezen hun vrienden. Bij mensen die een whiplash hebben opgelopen, gaat het vaak mis in de relatie. Ze kunnen ineens slechter tegen geluid en hun humeur wordt vaak een stukje slechter. Eigenlijk is het logisch – maar nog even goed vreselijk – dat hun partner dan na verloop van tijd zegt: Sorry, maar daar was ik niet mee getrouwd.”

    Buijssen beschrijft in ‘Na de klap’ tal van psychische klachten waarmee mensen te kampen hebben. “Er is bijvoorbeeld een grote groep mensen die niet meer achter het stuur durft te zitten na een ongeval”, vertelt de psycholoog. “Bij die mensen is training nodig om het rijden weer op te pakken. Een ‘normale’ fobie, zoals een liftfobie, kun je ontwijken. Maar er zijn veel mensen die voor hun werk wel weer de auto in moeten stappen.” Zelf neemt de auteur ook liever het openbaar vervoer, na verschillende verkeersongelukken te hebben meegemaakt. “Ik zit in de categorie mensen die wel met de auto gaat, maar weinig plezier beleeft aan de rit.”

    Na een ongeval kampen mensen vaak met een schuldgevoel. En dat zijn niet alleen de slachtoffers. Zo beschrijft Buijssen het verhaal van een koster, die tijdens een tripje naar Duitsland een motorrijder doodrijdt en zichzelf dat niet kan vergeven. “Iedereen weet dat ongelukken niet altijd te voorkomen zijn. Iedereen weet dat een fout maken menselijk is. Maar toch hebben de veroorzakers van een ongeval het gevoel dat door hun toedoen iemand is doodgegaan.”

    Toch is het niet zo erg om schuldgevoelens te hebben, vertelt Buijssen. Ze hebben een belangrijke psychologische betekenis om het opgelopen trauma te verwerken: “Schuldgevoelens horen bij het denken in onze westerse maatschappij. Wij geloven hier niet in toeval of het noodlot, we willen het leven zelf kunnen sturen. Als je een ongeluk ‘overkomt’, dan wordt dat beeld ontregeld. Maar door te denken: ‘als ik nou maar dit had gedaan’ gaan mensen geloven dat ze het een volgende keer kunnen voorkomen. En het leven dus weer zelf in de hand hebben.”

    In ‘Na de klap’ worden meer tips gegeven hoe je een trauma na een ongeval kunt verwerken. Volgens de auteurs kan ook de omgeving daar een belangrijke rol in spelen. Buijssen haalt een interview aan van Hugo Borst met oud-international Michel Boerebach, die bij een verkeersongeluk zijn twee zoons verloor. Boerebach vertelt aan Borst hoe zijn beste vriend René Eijkelkamp (ook oud-international) hem elk dag belt. ‘Eijk’ haalt Boerebach over om ‘s ochtends zijn bed uit te komen, om weer te gaan trainen. Om uiteindelijk het leven weer op te pakken.

    “Ik kreeg het niet voor elkaar om in het boek adviezen op te schrijven voor mensen die hun kind hebben verloren”, bekent Buijssen. “Dat is zoiets ergs, dat draag je altijd met je mee. Ik heb enkele verhalen van mensen in die situatie opgeschreven, in de hoop dat lotgenoten daar iets uit kunnen putten.”

    Toch valt het op dat de meeste mensen in het boek uiteindelijk de klap te boven komen. “Sommigen lukt dat na enkele weken, anderen doen er jaren over. Maar uiteindelijk blijken mensen over een enorme veerkracht te beschikken”, vertelt Buijssen.

    Dat blijkt ook uit het verhaal van Toon, die ondanks zijn dwarslaesie niet opgeeft. Aanvankelijk overheerst nog de angst. Zou zijn relatie standhouden nu zijn leven zo ingrijpend was veranderd? Hoe is het om je verdere leven in een rolstoel te zitten? Maar als hij in een revalidatiecentrum terechtkomt, besluit hij zich te gaan richten op alles wat hij nog wel kan. Toon leert steeds beter omgaan met zijn handicaps. Hij gaat sporten. Hij vecht zich terug in de maatschappij. En zijn vriendin blijft aan zijn zijde. Toon: “Bij de pakken neerzitten, daar is niemand mee gebaat. Ik heb een ander leven, een moeilijker leven dan eerst. Maar een leven dat nog steeds de moeite waard is en waar ik blij mee ben.”

    ——————————————————————————–

    Huub Buijssen, Suzanne Buis, Na de klap. Gids zelfhulp voor verkeersslachtoffers en hun naasten., De Stiel, Nijmegen, 2004

    Als de dood na de klap

    Marie-Therese Roosendaal

    Amsterdam zaterdag. Het verbaast psycholoog Huub Buijssen dat er nooit eerder een boek is geschreven voor en over verkeersslachtoffers. “Verkeersongelukken zijn blijkbaar zo gewoon dat ze zelfs zelden de krantenkolommen halen. Ieder jaar is 1% van de bevolking betrokken bij een ongeval op de weg. Een op de drie Nederlanders belandt daardoor eens in zijn of haar leven in het ziekenhuis. Voor slachtoffers zijn de gevolgen, lichamelijk en geestelijk, vaak zo aangrijpend dat hun leven in één klap verandert.” Buijssens boek ‘Na de klap. Gids zelfhulp voor slachtoffers en hun naasten’ (euro 14,95, isbn 9070415348 ) komt woensdag uit, op de jaarlijkse dag van de Wereld-gezondheidsorganisatie, die in het teken staat van de verkeersveiligheid. De ervaringen van Buijssen zijn aanleiding voor de gids: “Ik beschrijf mijn eigen ongelukken, en bijna-ongelukken, waarbij ik of anderen door het oog van de naald kropen. Vaak is het een reeks van toevalligheden waarom het nèt fout gaat, of nèt goed.”

    “Mijn lijst ervaringen lijkt lang maar is in werkelijkheid veel langer. Ik heb het bijgehouden. Normaal vergeet je die verkeerde inhaalmanoeuvre van een tegenligger. Het hart klopt je even in de keel, maar de maanden erna denk je er niet meer aan. Ik heb al die gebeurtenissen opgeschreven.”

    Als student was hij getuige van een dodelijk ongeluk, dat een diepe indruk op hem maakte: ‘In een mum van tijd stonden er tientallen mensen om haar heen. Tussen de lichamen door zag ik een plas bloed die snel groter werd. Ik durfde niet dichterbij te komen, zeker niet toen ik al snel iemand hoorde zeggen dat de mevrouw was overleden. Ik kon alleen maar aan haar familie denken: ze zullen haar nooit meer thuis zien komen.’

    Huub Buijssen: “Het risico betrokken te raken bij een verkeersongeluk is groot, vele malen groter dan de kans vermoord of aangevallen te worden. Het aantal ‘zinloze’ moorden, dus geen crime passionel of afrekening, is klein. Toch maken mensen zich drukker over criminaliteit dan over verkeer. Bij de bevolking leeft de angst: ‘oh jee, niet dat donkere steegje inlopen’ terwijl ze zonder aarzelen de auto instappen. Als een agent een boete uitdeelt vanwege te hard rijden of ander wangedrag in het verkeer, reageren mensen met ‘joh, ga boeven vangen’. Dat is dus niet terecht.”

    Los van de lichamelijke gevolgen van een ernstig verkeersongeluk kunnen de psychische consequenties dramatisch zijn. Een kwart van de slachtoffers heeft verwerkingsproblemen en ontwikkelt het eerste jaar een posttraumatische stress-stoornis, tien procent krijgt een depressie en een op de vijf heeft een verkeersfobie en durft niet meer achter het stuur te kruipen. Tussen die drie groepen zitten overigens overlappingen”, plaatst hij als kanttekening. “Negentig procent van de zwaargewonden en nabestaanden heeft de eerste drie jaar na een ongeluk geen enkel plezier meer in het leven, alles lijkt zinloos.”

    In het eerste deel van het boek vertellen twaalf verkeersslachtoffers, waaronder ook familieleden, getuigen én de veroorzakers, over hun ervaringen: “Mensen kunnen er herkenning en bevestiging in vinden, er hoop uit putten ook. Deskundigen noemen het ‘geneeslezen’. Slachtoffers ondervinden dat het niet raar is dat ze soms verbitterd, woedend of somber zijn.”

    Ook de tegenpartij, mensen die een dodelijk verkeersongeluk veroorzaakt hebben doen hun verhaal: “Zij gaan psychisch gebukt onder de dood van iemand als zij dit op hun geweten (menen te) hebben. Het zet een leven op z’n kop. Ook als je onschuldig bent en nou eenmaal voorrang had, draag je die dood toch een leven lang met je mee.”

    Een citaat uit het boek: ‘U bent de derde die mij dit weekeinde opbiecht dat hij een dodelijk ongeluk heeft veroorzaakt. Ik ken u al jaren en u heeft er nooit een woord over losgelaten. U heeft gelijk, het is geen onderwerp dat je bij een borrel aansnijdt.”

    De ervaringsverhalen zijn indringend: “Een abstract getal als duizend verkeersdoden gaat het ene oor in en het andere uit. Het verhaal van één individu blijft hangen, spreekt tot de verbeelding. Hoe een leven totaal ontwricht kan raken in honderdsten van een seconde.”

    Een citaat : ‘Als. Daarmee begon Kelvin elke zin. Als Soraya haar zus niet had overgehaald om naar die discotheek te gaan. Als haar moeder strenger was geweest. Als ze het impulsieve karakter van haar moeder niet had geërfd.’

    De tweede helft van het boek bevat een gids voor zelfhulp. De auteurs (Buijssen schreef het met Suzanne Buis) geven weer welke psychische reacties er kunnen optreden, hoe de verwerking verloopt en wanneer het raadzaam is professionele hulp in te roepen. “Elk verkeersongeluk maakt ook vijf indirecte slachtoffers: de naasten. De partner of ouders van iemand die stierf heeft het moeilijk. Maar ook als het slachtoffer het ongeval overleeft. Zestig procent van de relaties overleeft een whiplash niet.” Een slachtoffer: ‘Ik was altijd gewend geweest te kunnen doen en laten wat in me opkwam. Mijn wil was de baas. Nu was mijn lichaam dat, dat oude-mannenlijf. De toekomstdromen die ik had, waren vervlogen. En waarom zou je nieuwe maken als je niets meer kunt? Geen wonder dat ik de eerste vier, vijf maanden antidepressiva gebruikte. ‘Lichtgewond’ noemde men dat in het krantenverslag van het ongeval. Maar alles wat ik had, was me afgenomen.

    Mijn vrouw en kinderen waren niet gewend aan mijn aanwezigheid. Ze hadden nooit rekening met me hoeven houden. Nu liep er van de ene op de andere dag een chagrijnige, oude bok in huis, die om het minste of geringste opstoof. Ik ben altijd al recht voor zijn raap geweest, maar na het ongeluk had ik mijn emoties helemaal niet meer onder controle.’

    Buijssen heeft overigens weliswaar zijn rijbewijs gehaald, maar is na het examen welbewust nooit meer achter het stuur gaan zitten: “Ik ben te verstrooid en te bewust van de gevaren.”

     

    Gevaar ligt op straat

    Door HESTER HAARSMA

    Elke dag nemen we een groot risico door in de auto of op de fiets te stappen.
    Een op de drie Nederlanders komt door een verkeersongeval eenmaal in zijn leven in een ziekenhuis terecht. Duizend mensen sterven in Nederland per jaar in het verkeer, het aantal gewonden is een veelvoud hiervan.
    Toch hangt het hoge dodental en de grote kans zelf slachtoffer te worden, niet als het zwaard van Damocles boven de hoofden van automobilisten. We stappen gerust in onze auto’s, overtreden maximale snelheden en zijn verontwaardigd als er geflitst wordt. “Verkeersongelukken zijn zo normaal geworden, dat we er niet bij stil staan’, zegt Huub Buijssen, auteur van het net verschenen zelfhulpboek voor verkeersslachtoffers, ‘Na de klap’.
    “We praten veel meer over bijvoorbeeld het geweld ten opzichte van leraren op scholen dan over het aantal verkeersslachtoffers. Het gevaar dat ons echter daadwerkelijk bedreigt ligt op straat.” Het is Buijssen een raadsel waarom mensen, ondanks het leed op de wegen, nog steeds gemakkelijk in de auto stappen.
    “Toch, als we erbij stil zouden staan dat een op de drie Nederlanders een ernstig ongeluk in zijn leven zal meemaken, dan durft niemand meer rustig achter het stuur te zitten. Kennelijk doet de geest dat deurtje dicht.”
    Voor de mensen die betrokken zijn geweest bij een ongeval of het voor hun ogen hebben zien gebeuren, heeft Buijssen de gids geschreven. Hoe alledaags het leed op de weg dan ook mag zijn, de verhalen – van verdriet, pijn, woede – van betrokkenen in het boek zijn ingrijpend.

    “Het waren herinneringen die ik liever weg wilde drukken in plaats van erbij stil te staan, erover na te denken en ze op te roepen. Mijn zonen die ‘ Papa, papa’ schreeuwden. Mijn vrouw die riep: ‘Wat gebeurt er nou?’, vertelt Evert Siemstra, betrokken bij een verkeersongeluk in Oostenrijk. “Waar ik het meest mee worstelde was dat ik mijn vrouw en kind niet in leven had kunnen houden. Daar had ik schuldgevoelens over. Wel duizend keer heb ik het ongeluk in mijn gedachten opnieuw beleefd. Ik wilde weten of ik het ongeluk had kunnen voorkomen.”

    Geen enkel trauma is te vergelijken met een verkeersongeval, vindt Buijssen. “Als iemand sterft door bijvoorbeeld kanker of natuurgeweld, is dat makkelijker te verwerken dan een ongeluk dat voorkomen had kunnen worden. Telkens worden betrokkenen geconfronteerd met de vraag ‘Als we maar’. Dat mensen vaak geen afscheid hebben kunnen nemen, maakt de verwerking extra moeilijk.”

    Posttraumatische stress-stoornissen zijn niet ongewoon na ongevallen.
    “De eerste tijd beleef je het ongeluk steeds opnieuw en tegelijkertijd wil je die ervaring wegstoppen. Je bent ook schrikachtig. Dit een normale reactie op een abnormale gebeurtenis. Als je dat na drie maanden nog hebt is er een abnormale reactie ontstaan en heb je professionele hulp nodig. Dat rouwverwerking – afhankelijk van het soort ongeluk – een jaar kan duren, is logisch maar als het vijf jaar duurt, dan is dat niet goed, Dynamiek in de verwerking is nodig, een soort ‘vooruitgang’. “Zo is uit onderzoek bekend dat mensen van wie de partner na een kort ziektebed overleed, gemiddeld anderhalf jaar nodig hebben om het verlies te verwerken. Sterft een partner plotseling bij een verkeersongeluk, dan duurt de verwerking minstens twee keer zo lang, bij het verlies van een kind nog langer. Verlies markeert de tragiek van een verkeersslachtoffer, vooral als de gezondheid geschaad is. “Niet alleen moet men leren om met deze verliezen om te gaan, maar meestal brengt ernstig lichamelijk letsel ook weer andere verliezen met zich mee, die ook weer verwerkt moeten worden, denk bijvoorbeeld aan verlies van werk, financiële mogelijkheden, status, vrienden, hobby’s en woonomgeving. Juist de optelsom van dergelijke verliezen maakt het zo moeilijk om de draad van het leven weer op te pakken. Het zal dan ook een andere, vaak dunnere draad moeten worden.”
    De gids voor verkeersslachtoffers is een zelfhulpboek. De tips en ervaringen van lotgenoten helpen veelal beter met verwerken dan advies van hulpverleners, is de overtuiging van Buijssen. Het boek geeft een helder overzicht van de gevoelens die normaal zijn na een traumatische gebeurtenis – van futloosheid, schuld, angst, jaloezie en vervreemding – welke gevoelens er kunnen bestaan ten opzichte van de dader, hoe je de klap te boven kunt komen en de fasen van verwerking. Slachtoffers tonen een wonderbaarlijke veerkracht in hun verwerking, ontdekte Buijssen. “Ze kunnen de grootste trauma’s overwinnen. Mensen hebben nog wel steeds littekens, maar ze kunnen van het leven genieten.” Zoals Siemstra, die na anderhalf jaar verdriet ontdekte dat hij door het diepste dal was gegaan.
    “Ik had gedacht dat ik altijd een wrak zou blijven, dat ik de rest van mijn leven op familie en vrienden zou moeten steunen, maar dat bleek toch niet zo te zijn.”

    Zelfs de herinnering aan een ongeluk kan op den duur vervagen. Veen taxichauffeur vertelde me dat hij achttien jaar gelden door rood reed en een botsing kreeg”, vertelt Buijssen. “Door rood licht rijden deed hij niet meer, zei hij, terwijl de man ondertussen met 140 kilometer per uur over de weg raasde.”

    Na de klap, zelfhulpgids voor verkeersslachtoffers en hun naasten, De Stiel, Nijmegen
    e14,90. ISBN 9070415348

    Verkeersongelukken worden té vaak afgedaan in de kolommen

    Nederlandse psycholoog vraagt met zelfhulpgids aandacht voor verkeersslachtoffers

    HASSELT –
    ‘Na de klap’, zo heet het nieuwe boek van de Nederlands-Limburgse psycholoog Huub Buijssen waarin hij verkeersslachtoffers en/of hun nabestaanden een manier aanreikt om een ongeval te verwerken. In de ‘zelfhulpgids’ beschrijven hij en co-auteur Suzanne Buis twaalf persoonlijke, aangrijpende verhalen. Daarnaast omvat het boek een gids met verwerkingstips en psychische reacties. “Het is een vorm van leestherapie: door kennis te maken met de ervaringen van anderen, leert een slachtoffer dat hij niet alleen staat met zijn probleem.”

    Het verbaast Huub Buijssen dat er nooit eerder een Nederlandstalig boek is uitgegeven voor en over verkeersslachtoffers. “Verkeersongelukken zijn blijkbaar zo gewoon dat ze vaak afgedaan worden in de krantenkolommen”, zegt hij. “En dat terwijl ieder jaar één procent van de bevolking betrokken is bij een ongeval op de weg. Wereldwijd zijn er in het verkeer meer doden gevallen dan tijdens de Tweede Wereldoorlog. In België alleen zijn er 1.400 verkeersdoden per jaar. Een op de drie Belgen belandt eens in zijn of haar leven in het ziekenhuis door een verkeersongeval… Het risico op een verkeersongeluk is vele malen groter dan de kans vermoord of aangevallen te worden. Jaarlijks worden er in België minder dan 200 moorden gepleegd en hiervan komt tweevijfde dan nog eens op rekening van de ‘crime passionel’. Het is dan ook ironisch dat veel mensen ‘s avonds geen wandeling meer durven te maken uit angst om beroofd of aangerand te worden, maar wel de moed hebben om in de auto te stappen. En dat is dan weer deels voor rekening van de media, die criminaliteit meer uitvergroten dan ongelukken. Zou misdaad minder aandacht krijgen, dan zou het gevoel van sociale veiligheid toenemen. En omgekeerd, als verkeersongelukken dezelfde aandacht zouden krijgen als – zeg maar – het proces-Dutroux, dan zou over een maand niemand meer in de auto durven te stappen. Mensen zouden letterlijk doodsbang zijn.”

    In het eerste deel van het boek vertellen twaalf verkeersslachtoffers, familieleden en getuigen over hun ervaringen. Persoonlijke verhalen, altijd aangrijpend. Buijssen: “Een getal als 1.400 verkeersdoden gaat bij mensen het ene oor in en het andere uit. De persoonlijke getuigenis van één individu blijft daarentegen hangen. Het vertelt hoe een leven compleet ontwricht kan worden in een seconde.”
    “Mensen herkennen er hun eigen verhaal in. Ze putten hoop en bevestiging uit de getuigenissen. Deskundigen noemen dat ‘bibliotherapie’, of ‘geneeslezen’: door het boek te lezen ondervinden slachtoffers dat ze geen alleenstaanders zijn en dat het best wel kan dat ze soms verbitterd, verdrietig of net boos zijn.”
    Ook veroorzakers van ongelukken doen hun aangrijpende verhaal in het boek: “Ze gaan erg gebukt onder het feit dat ze de dood van iemand op hun geweten hebben of menen te hebben. Het gooit levens overhoop, ook al had de veroorzaker ‘nu eenmaal voorrang’… Dat draag je een leven lang met je mee.”
    Het tweede deel van het boek is een gids voor zelfhulp. Buijssen beschrijft welke psychische reacties er kunnen optreden, hoe de verwerking kan verlopen en wanneer het aangeraden is om professionele hulp te zoeken. “Elk verkeersongeluk maakt immers ook minstens vijf indirecte slachtoffers in de naaste familie. Mensen die achterblijven of rechtstreeks geconfronteerd worden met al dan niet ernstige levensbeperkingen van een (zwaar)gewond familielid.

    In zijn studententijd was Buijssen getuige van een dodelijk ongeluk dat een diepe indruk op hem naliet. Hij schrijft: ‘In een mum van tijd stonden er tientallen mensen om het slachtoffer. Tussen de lichamen door zag ik een plas bloed die snel groter werd. Ik durfde niet dichterbij te komen, zeker niet toen ik al snel iemand hoorde zeggen dat de mevrouw was overleden. Ik kon alleen maar aan haar familie denken: ze zullen haar nooit meer thuis zien komen.’
    Buijssen: “Negentig procent van de nabestaanden – en ruim een derde van de zwaargewonden – heeft de eerste drie jaar na een ongeluk geen enkel plezier meer in het leven, alles lijkt zinloos. Maar naast de lichamelijke gevolgen van een ernstig verkeersongeluk kunnen ook de psychische consequenties dramatisch zijn”, zegt Buijssen. “Een kwart van de slachtoffers heeft verwerkingsproblemen en ontwikkelt het eerste jaar een posttraumatische stressstoornis, tien procent krijgt een depressie en een op de vijf heeft een verkeersfobie waardoor hij niet meer achter het stuur durft. En tussen die drie groepen zitten ook nog eens overlappingen. Daarnaast zijn er ook nog de ongelukken waarbij je er ‘met de schrik’ vanaf komt. Soms vergeet je dan dat verkeerde inhaalmanoeuvre van een tegenligger na enkele dagen, weken of maanden. Maar in hetzelfde geval kun je ook een psychotrauma ontwikkelen: een (bijna-)ongeluk drukt je immers keihard met de neus op het feit dat je leven wel eens plots afgelopen had kunnen zijn.”
    Buijssen pleit dan ook voor meer politiecontroles en een strenge regelgeving in het verkeer. “Veel mensen hebben nu eenmaal een paar fikse boetes nodig om discipline te ontwikkelen. Dat geldt zeker voor wegpiraten die de wegen zien als een racebaan. Die mensen leren alleen maar van boetes en het intrekken van hun rijbewijs.”

    Geert op ‘t Eynde

    Verkeersveiligheid vergt een Deltaplan

    Door Joke Knoop

    Het is het zoveelste bijna-ongeluk dat de Tilburgse psycholoog Huub Buijssen (50) ertoe zet om samen met Susan Buis (43) het boek ‘Na de klap’ te schrijven. Nog dezelfde dag dat hij op de Spoorlaan door het oog van de naald kruipt, begint hij met schrijven. Buijssen heeft twee zware ongelukken meegemaakt en hoort tijdens zijn training trauma-opvang vaak verhalen over verkeersongelukken.

    “Het is een dagelijks gegeven. De menselijke geest reageert niet op de gewenning, terwijl juist verkeersongelukken het grootste gevaat vormen. Er is een veel grotere kans om te verongelukken dan om neergestoken te worden.
    Maar de menselijke geest reageert alleen op verandering omdat elke verandering een gevaar inhoudt. Bijvoorbeeld als een scholier een conrector doodschiet. Dan komt er een debat op gang, worden er maatregelen getroffen. Na de watersnoodramp in 1953 heeft er in Nederlands nog vijftig keer een ramp van dezelfde omvang plaatsgevonden op de wegen. Desondanks is er nooit een Deltaplan voor de voor de verkeersveiligheid ontwikkeld.” De maatschappij mag dan lijden aan gewenning, de slachtoffers en hun naasten ervaren dat een verkeersongeluk – ongeacht de afloop – hun leven op de kop kan zetten. Twaalf verhalen ‘ervaringsdeskundigen’ laten dat zien.

    Het boek draait om herkenning en erkenning. Lotgenoten laten zien dat er na alle verdriet toch weer hoop gloort zoals Toon ui Brabant die op de voorzichtige mededelingen van zijn ouders “hersenschudding, je pols gebroken en je rug is ook niet in orde’ nuchter reageerde met: “Dat worden vier wieltjes onder mijn kont”. Toon weer ondanks zijn dwarslaesie de moed te vinden om elke dag goedgemutst te begroeten. Zo zijn er meer verhalen van de koster die een dodelijk ongeluk veroorzaakt en in korte tijd toevallig drie mensen treft die hetzelfde meemaken. Het verhaal van Evert die vrouw en kind verliest en jaren later gelukkig kan zijn met een nieuwe partner en hun kinderen

    Raadgevingen in het tweede deel van het boek gaan de auteurs in op de psychische gevolgen van een ongeluk. Wat zijn normale gevoelens en wanneer is hulp geboden? Er zijn raadgevingen voor de naasten. Een tip voor de troostenden: ga niet te snel, pas het tempo aan. Buijssen: “Als er iets vreselijks gebeurt, voelt het slachtoffer zich op een eiland. Alsof hij onder een glazen stolp leeft en geen deel uitmaakt van de gewone wereld.”
    Geen goedbedoelde opmerkingen als ‘van verdriet kun je leren’ of ‘kijk naar wat je wel kunt’. Dat kan pas in de eindfase.

    Het slachtoffer moet eerst de moeilijke tussenfase door.
    Ieder ongeval, zo weer Buijssen, telt vijf indirecte slachtoffers: mensen die hun naaste verliezen of die hun kind veranderd weten. Driekwart van hen redden het zonder hulp van buiten. Buijssen: “Zie het boek als een winkelwagentje in de supermarkt. Je pakt eruit wat je kunt gebruiken, de rest laat je staan.”

    ‘Na de klap, gids voor zelfhulp verkeersslachtoffers en hun nabestaanden’ is in de boekhandel verkrijgbaar en kost 14,90 euro.

     

    De Feiten
    Verkeersongelukken

    • In 2002 overleden 1066 mensen in Nederland door een verkeersongeval. Mannen zijn drie keer vaker slachtoffer dan vrouwen. Dertig procent van de verkeersdoden is tussen de 15 en 30 jaar.
    • Ieder jaar is ruim een procent van de Nederlandse bevolking betrokken ij een ernstig ongeluk.
    • Een kwart van de verkeersslachtoffers heeft ernstige verwerkingsproblemen.
    • Medische en materiele kosten zijn becijferd op 10 miljard euro per jaar. Arbeidsongeschiktheid vormt de grootste kostenpost.
    • Als iedereen zich houdt aan de snelheid, scheelt dat 250 doden en een veelvoud aan gewonden.

     

     

    Fluitend naar het werk ondanks agressieve cliënt

    GPD
    Rotterdam

    Het verhaal leest als een thriller. Een maatschappelijk werkster die op huisbezoek gaat en vervolgens door haar cliënt wordt bedreigd met een pistool. Ze mag pas weg ‘als ze een kopje koffie met hem heeft gedronken’, want anders ‘schiet hij haar voor haar kop’. Pas na drie uur, als de cliënt een zwak moment heeft, kan ze vluchten naar haar auto.

    Het verhaal staat in het boek ‘Aanslagen. Traumatische ervaringsverhalen van maatschappelijk werkenden’. De schrijver, psycholoog Huub Buijssen, wil hierin aandacht vragen voor de toenemende agressie tegen hulpverleners. De bedreiging met het pistool overkwam Trudy de Bruin uit Rotterdam vier jaar geleden toen ze bij een 27-jarige drugsverslaafde langs ging. „Een nette jongen die er niet uitzag als verslaafde,” vertelt ze. „Maar van wie ik wel het gevoel had dat hij een lopende tijdbom was.” Haar vermoedens kwamen uit, toen hij na cocaïnegebruik compleet doordraaide. „Eigenlijk had ik meteen al rechtsomkeert moeten maken,” zegt ze achteraf. „Maar dat stond hij niet toe. Ik moest blijven om met hem te praten. En omdat hij met dat pistool zwaaide, kon ik niet anders dan hem gehoorzamen.” De Bruin had destijds weinig ervaring met drugsverslaafden. „Ik was nog maar net begonnen met een project bij het consultatiebureau voor alcohol en drugs (CAD) en had tot dan toe alleen maar vriendelijke cliënten gehad. Op dit extreme geweld was ik dus helemaal niet voorbereid.” Toch bleef ze koel op het moment dat ze het pistool op zich gericht zag. „Intuïtief maakte ik gebruik van de trucjes die heb geleerd tijdens mijn opleiding, zoals langzaam spreken en de woorden van de cliënt herhalen. Ik ben blij dat ik niet in paniek ben geraakt. Dan had het veel slechter kunnen aflopen.” De maatschappelijk werkster doelt hiermee op zes Engelse collega’s die de afgelopen vijftien jaar tijdens hun werk werden vermoord door hun cliënten. „In Nederlands is dat gelukkig nog nooit gebeurd, maar er zijn wel maatschappelijk werkers verkracht of ernstig verwond,” vertelt Huub Buijssen. „In de praktijk blijkt driekwart van de maatschappelijk werkers wel eens te maken te hebben met geweld. Dat varieert van uitschelden tot een vechtpartij.” De psycholoog geeft toe dat verbale agressie op het eerste gezicht niet zo traumatisch lijkt. „Maar als je nog maar net als maatschappelijk werker meedraait, is zo’n eerste aanvaring met een cliënt heel aangrijpend. Als je eenmaal meer ervaring hebt, kijk je er niet zo snel meer van op.” De Bruin zegt dat de meeste agressie plaatsvindt bij de gemeentelijk sociale dienst. „Daar heb je invloed op de financiële situatie van de cliënt en dat ligt vaak gevoelig. Als iemand geen uitkering krijgt, ziet hij jou als de schuldige. Als maatschappelijk werkster sta je echt in de vuurlinie.” Bij alle vormen van agressie is de nazorg van cruciaal belang, weet Buijssen. „Het is belangrijk dat je meteen na een traumatische ervaring terecht kunt bij je collega’s. Als die je niet serieus nemen, gaat het vaak mis. Een op de vijf geweldsslachtoffers ontwikkelt een psychische stoornis. Dat kan ertoe leiden dat ze nooit meer aan het werk komen.” De Bruin vond een luisterend oor bij haar chef, die haar overhaalde aangifte te doen tegen haar cliënt. Die belandde uiteindelijk in de gevangenis. „Daar voelde ik me wel schuldig over,” zegt ze. „Je voelt je toch verantwoordelijk voor zo’n man. Als hij dan door jouw toedoen in de cel terechtkomt, is dat even slikken.” Volgens De Bruin moet in de opleiding tot maatschappelijk werker meer aandacht worden besteed aan agressie. „Maar we moeten de studenten natuurlijk niet onnodig ongerust maken. Want ondanks mijn vervelende ervaring ga ik toch iedere dag fluitend naar mijn werk.”

    Huub Buijssen,
    ‘Aangeslagen. Traumatische ervaringen van maatschappelijk werkenden’.
    Uitgeverij Elsevier/ De Tijdstroom, ƒ25,-.