‘Ik wil er nooit meer aan herinnerd worden’ Eindhovends Dagblad, 21 maart 1999

Eindhovends Dagblad, 21 maart 1999

Als je beroep een nachtmerrie wordt. Daarover spreken verpleegkundigen in twee boeken die volgende week verschijnen. Ze vertellen over hun traumatische ervaringen met dood en agressie. In veel verhalen komt het gebrek aan begrip en nazorg na een schokkende gebeurtenis op pijnlijke wijze naar voren. De beroepsgroep lijdt aan ‘misplaatste flinkheid’.

‘Ik wil er nooit meer aan herinnerd worden’. Zo begint het verhaal van Anke. Het is nog maar een half jaar geleden dat ze op een gesloten afdeling in een psychiatrisch ziekenhuis werkte. Na een traumatische ervaring stopte ze ermee. Haar moeder schreef haar ontslagbrief. Anke werkt nu als verpleegkundige in een algemeen ziekenhuis. Anke’s verhaal gaat over de zwakbegaafde Johan, een ‘jongen met trouwe hondenogen die de hele dag vlekken op de vloer bestudeert’. Tijdens een nachtdienst overrompelt Johan haar:

‘Voor ik begrijp wat er gebeurt, drukt Johan mij tegen de muur. ‘Rustig aan, kalm blijven’, schiet het door mijn hoofd, dan zal de ijzeren greep om mijn polsen vanzelf verslappen. Ik kijk Johan recht in zijn ogen. Maar ik krijg geen contact met hem. Hij is niet meer toegankelijk. Nu weet ik dat ik verloren ben. Ik vloek en huil. Johans handen zwerven overal over mijn lichaam. Ik proef zijn tong, een dikke zware slang die zich tussen mijn lippen dringt. Zijn mond legt mij het zwijgen op. Ik probeer te trappen, te schoppen, in zijn ogen te prikken. Tegenover zijn lichaamskracht ben ik echter machteloos.’ ‘Als Jan en Gerard eindelijk komen en Johan van mij wegtrekken, ligt ik als een huilend hoopje op de grond. Ik schaam me dood voor de ontklede toestand waarin mijn collega’s mij zien. Ik heb maar één gedachte: ‘weg van hier, naar huis’. Ik breng mijn kleren zo snel mogelijk in fatsoen en ren weg van de afdeling. Jan en Gerard roepen mij na. Ik wil niet met hen praten. Ik schaam me te erg.’ ‘Mijn moeder vangt me thuis op. Zij maakt een kop warme soep voor mij klaar, laat me uithuilen en dekt me toe als ik ga slapen. Ik wil niemand van het ziekenhuis meer onder ogen komen. Als ik aan de afdeling of mijn collega’s denk, zie ik mijzelf weer naakt op de grond liggen. En ik weet dat als zij naar mij kijken zij hetzelfde zullen zien of het zich zullen proberen voor te stellen. Johan heeft mij gebrandmerkt. Ik kan in het ziekenhuis niet meer dezelfde zijn als vroeger.’

Het is één van de vele traumatische ervaringen van verpleegkundigen en verzorgenden uit de boeken Geraakt (psychiatrie) en Geschokt (algemene gezondheidszorg) van de klinisch psycholoog Huub Buijssen en auteur/verpleeghulp Suzanne Buis. Het zijn indringende verhalen van een beroepsgroep die vooral oog heeft voor de noden van een ander, maar minder van zichzelf. ‘Iedereen die voor het verpleegkundig beroep kiest, komt onherroepelijk in aanraking met emotionele gebeurtenissen. Schokkende incidenten zoals uitingen van agressie door patiënten of familie, het plotseling overlijden van een (jonge) patiënt of de zelfmoord van een patiënt: het hoort er allemaal bij, maar het moet niet normaal worden gevonden. Verpleegkundigen praten er te weinig over, we eisen al gauw van elkaar dat de draad weer wordt opgepakt. Dit is misplaatste flinkheid, we weten dat je er op termijn last van krijgt’, zegt beleidsmedewerker Marcellino Bogers van NU’91, de beroepsorganisatie van de verpleging.

Bogers doelt op een onlangs door NU’91 gehouden enquête over veiligheid en welzijn onder verpleegkundigen. Daaruit blijkt dat meer dan de helft van de ondervraagde verpleegkundigen er -‘s nachts letterlijk en figuurlijk alleen voor staat. Ze voelen zich onveilig. Tweederde van de ondervraagden heeft in de afgelopen jaren een schokkende gebeurtenis meegemaakt. Als meest schokkend wordt ervaren: agressie, het plotseling overlijden van een patiënt, bedreiging, insluiping en de zelfdoding van een patiënt.

Ceciel heeft nachtdienst:
‘Het is zo’n mooie zwoele avond in mei. Een avond om op een terrasje te zitten, niet om te werken. Ik doe mijn fiets op slot, en loop door de ingang van B1, de gesloten opname- afdeling van het ziekenhuis. Dan schrik ik ineens van een ijselijke gil, ik kijk omhoog en zie het hoofd van Paul op mij afkomen. Ik verstijf helemaal. Nog geen halve meter van mij vandaan spat het als een watermeloen uit elkaar. Mijn kleren zitten onder Pauls bloed. Van schrik geef ik zijn lichaam een flinke schop en vloek ik hem stijf. Pas daarna ben ik in staat om hulp te halen. Nu, twaalf jaar later, zie ik Paul nog steeds van vier hoog op mij afkomen en uiteenspatten als ik iemand hoor gillen. O, wat haat ik gillende mensen.’ Meer dan de helft van de ondervraagden uit de NU’91-enquête geeft aan dat er geen protocol is binnen de zorginstelling, waarin een leidraad is vastgelegd voor de opvang en begeleiding van zorgverleners na een schokkende gebeurtenis. ‘Ongelofelijk en onbegrijpelijk’, vindt beleidsmedewerker Bogers van NU’91.

De gezondheidszorg loopt op het gebied van traumazorg volgens de vakbondsman ver achter bij politie, brandweer, Nederlandse Spoorwegen en het bankwezen. Een treinmachinist die machteloos moet toezien hoe een psychiatrisch patiënt onder de wielen komt, kan rekenen op een goede nazorg. De verpleegkundige, die hetzelfde tafereel heeft gadegeslagen, moet het vaak met minder doen. ‘Even uithuilen, een kop koffie, een sigaret en op naar de volgende patiënt’, is het devies.

De beroepsorganisatie van de verpleging wil in april, bij de onderhandelingen voor de nieuwe cao voor de zorgsector, per instelling een protocol eisen voor de opvang en nazorg van getraumatiseerde verpleegkundigen. De vakorganisaties in de zorg eisen een strikte naleving van de wettelijke richtlijnen voor een veilige werkplek (voldoende personeel, bewaking, alarmeringssystemen). Iets minder dan de helft van de ondervraagden blijkt bijvoorbeeld geen alarmsysteem te hebben tijdens de nachtdienst. Naar traumatische ervaringen in de zorg is tot op heden relatief weinig wetenschappelijk onderzoek verricht. Volgens een recente studie onder verpleegkundigen van de intensive care en spoedeisende hulp van het Academisch Ziekenhuis Utrecht heeft 98 procent wel eens een schokkende gebeurtenis meegemaakt. In ruim tweederde van de gevallen had dat te maken met de confrontatie met de dood. Vooral de dood van kinderen en jonge mensen heeft een grote impact. Een vergelijkbaar beeld valt op te tekenen uit een Nederlandse studie (1995) van ambulanceverpleegkundigen.

Het meest diepgaand onderzoek is een studie uit 1994 van de Utrechtse psycholoog Peter van der Velden en verpleegwetenschapper T. Herpers naar agressie in de psychiatrie. De helft (52 procent) van de ondervraagde personeelsleden in de psychiatrie blijkt een of meer keren per jaar serieus bedreigd te worden. Iets meer dan de helft van het personeel wordt wel eens geconfronteerd met lichamelijk geweld (van schoppen, slaan en bijten tot dreiging met mes of geweer). En een op de tien werknemers in de psychiatrie is jaarlijks slachtoffer van een vorm van seksueel geweld. Minstens een op de vijf zegt minimaal een keer per jaar letsel op te lopen. Het werkelijke aantal slachtoffers van geweldsmisdrijven binnen de psychiatrie ligt zeer waarschijnlijk hoger. Nog geen 50 procent van de slachtoffers maakt melding van lichamelijk geweld.

Het belang van slachtofferhulp wordt groot geacht, omdat circa een op de drie hulpverleners, met name psychiatrisch verpleegkundigen, ernstige gezondheidsklachten heeft. Terwijl bij de collega’s die niet of nauwelijks ervaringen hebben met agressieve patiënten deze verhouding circa een op de veertien bedraagt. De slachtoffers van geweldsdelicten in de zorg moeten in principe volgens Van der Velden en Herpers in aanmerking kunnen komen voor hulpprogramma’s, zoals ontwikkeld voor overvallen bankpersoneel, treinmachinisten na suïcide- incidenten, brandweerlieden en politiemannen na een menselijk drama.

‘Zijn ze al afgelegd?’
Aan het begin van de nachtdienst (22.00 uur) op de afdeling neurologie van een academisch ziekenhuis hoort Marijke over de opname van twee vriendjes van acht jaar, die op de fiets zijn aangereden. Ze komen van de operatiekamer: ‘Ik voel dat het verkeerd gaat met Tommy (…) de spanning loopt bij mij steeds verder op. ‘Doe ik alles wel goed?’ Maar na anderhalf uur overlijdt Tommy. Ik voel me ellendig. Een kind is me ontglipt, dit moet niet kunnen.’ Doodsbang loopt Marijke met Tommy op een brancard op het middernachtelijk uur door de donkere gangen, waarin een ijzige stilte heerst, naar het mortuarium. ‘Helemaal bezweet kom ik op de afdeling aan, zoek meteen een wc op en ga daar zitten huilen. Ik zie die lieve snoet van Tommy voor me, die schattige sproetjes van hem en zijn mooie krulletjes.’ Veel tijd om te treuren heeft ze niet want Pieter komt binnen. Maar ook bij Pieter gaat het mis. De bloeddruk in zijn hoofdje loopt fors op. ‘Ik roep de chirurg erbij. Die is boos, omdat hij weer uit zijn bed moet komen.’ De arts kan niets doen. Pieter overlijdt. ‘Ik ben nu de wanhoop nabij. Ik denk: ‘dit komt door mij, ik ben leerling, ze hebben me de verantwoording gegeven en ik heb natuurlijk veel dingen verkeerd gedaan’. Pieter moet worden afgelegd en naar het mortuarium vervoerd. Bij het openen van een deur beweegt het lakentje waaronder Tommy ligt, door een luchtdrukverplaatsing. In de gedachte dat Tommy wellicht nog leeft, rent Marijke volledig overstuur naar haar afdeling terug. Twee kinderen zijn overleden tijdens de nachtdienst. ‘Zijn ze al afgelegd?’, vraagt de ochtenddienst. ‘Als ik bevestigend antwoord, is hun enige reactie: ‘O, dat is misschien wel wat zwaar geweest’. Verder nog iets bijzonders?’ Na twee weken van ziekteverzuim, een laconieke houding van de bedrijfsarts besluit Marijke om haar ontslagbrief te schrijven.

Hoeveel verpleegkundigen hun beroep vaarwel zeggen ten gevolge van een schokkende gebeurtenis is volgens auteur Huub Buijssen onbekend. Dat dit geen zeldzaamheid is, blijkt volgens hem uit een onderzoek (1998) onder intensive care-verpleegkundigen van een algemeen ziekenhuis. Een op de zes had na een schokkende gebeurtenis overwogen om serieus te stoppen. En bijna een op de vier kende een verpleegkundige die na een traumatische ervaring daadwerkelijk uit het vak is gestapt. Buijssen: ‘De meeste verpleegkundigen die een schokkende gebeurtenis meemaken en zo een psychotrauma oplopen, slagen er in na enkele dagen of weken de draad van het leven weer op te pakken. De eerste dagen of weken slapen ze nog slecht, denken ze veel aan het voorval, zijn ze angstig en paniekerig. Ze twijfelen aan zichzelf en aan hun toekomst, maar geleidelijk aan wordt dat minder. Ze voelen zich weer de oude worden.’

Ongeveer een op de vijf verpleegkundigen lukt het niet om de schokkende gebeurtenis achter zich te laten en het eigen bestaan er niet meer door te laten beheersen. Ze hebben er na een maand nog bijna evenveel last van of mogelijk zelfs nog meer als vlak na de gebeurtenis. In het proces van verwerking is geen vooruitgang geboekt. Er is dan sprake van een posttraumatisch stress syndroom. Met een doelgerichte therapie kan dit syndroom worden aangepakt.

Huub Buijssen pleit voor preventie. Een veilige werkplek, zelfhulpteams en tijdige signalering en goede begeleiding van verpleegkundigen, en in het bijzonder leerling-verpleegkundigen, stagiaires en tijdelijke krachten. Dat is noodzakelijk om trauma’s voor het leven te voorkomen. Verpleeghulp Suzanne Buis, auteur van het boek Geen tijd om aardig te zijn, erkent na lezing van een reeks traumatische ervaringen van collega’s in de zorg pas te hebben besefd, hoeveel angst, woede en verdriet uit het verleden ze verdrongen had. Buis: ‘Omdat ik als verpleeghulp vaak geconfronteerd werd met ingrijpende gebeurtenissen, dacht ik ten onrechte dat die gebeurtenissen gewone, alledaagse voorvallen waren. Het leek mij dat mijn eigen en andermans reacties daarop overtrokken waren. Wanneer een collega vertelde dat een patiënt haar bedreigd had, dacht ik: dat komt wel vaker voor, er is toch niemand gewond geraakt? En wanneer ik iemand dood in bed aantrof, dacht ik: ja, dat is inderdaad vervelend. Maar je kunt er niet bij stil blijven staan. Als je niet tegen een psychisch stootje kunt, kun je beter in een kledingboetiek werken.’

‘Nu probeer ik erover te praten als iets mij geraakt heeft. Ik schaam me niet meer voor mijn kwetsbaarheid.’


Huub Buijssen en Suzanne Buis, Geschokt, Uitgeverij Elsevier/De Tijdstroom Maarssen, f. 17,50
Huub Buijssen en Suzanne Buis, Geraakt, Uitgeverij Elsevier De Tijdstroom Maarssen, f. 15,00
Beide boeken verschijnen 25 maart.

‘De dood went niet.’ Volkskrant, zaterdag 5 april 2003

Volkskrant, zaterdag 5 april 2003

Door Ellen de Visser

De dood van een patiënt glijdt ook bij de mensen aan het bed niet langs de koude kleren af. Zorg voor de verzorgenden verdient dan ook meer aandacht.

Buiten­staanders vinden vaak dat de dood bij haar werk hoort: immers, een verpleeg­kundige die kiest voor de kinder-intensive-care moet kunnen omgaan met sterfgevallen. Maar verpleeg­kundige Marie-José Brounen raakt bij een de dood van een kind nog altijd emotioneel. ‘We zijn als team heel betrokken, we hebben 24 uur per dag contact met de ouders. Er zijn periodes dat ik met de kinderen en hun ouders een sterkere band heb dan met mijn eigen familie’. In 1983, toen ze net een paar weken werkte als leerling-verpleeg­kundige, moest ze helpen bij het af­leggen van een overledene. In de opleiding werd geen aandacht besteed aan de omgang met de dood van patïenten. Onaangedaan blijven was de beroeps­code. De klassieke waarschuwing: afstand bewaren om de gevreesde over­betrokkenheid te ontlopen.

In die houding komt langzaam verandering, merkt Brounen. Verpleeg­kundigen van haar afdeling zijn geschoold in de opvang van collega’s. Maandag nog zat ze na haar avond­dienst een uur te praten over wat ze had mee­gemaakt. Op het 8ste congres van Europese Associatie voor Pallia­tieve Zorg, dat deze week in Den Haag werd georga­niseerd, is ‘de zorg voor de zorgenden’ een belangrijk thema. Koningin Beatrix, die vandaag ere­gast is, ontvangt een speciaal samen­gesteld boek waarin twintig profes­sionals vertellen over het sterven van patïenten en aangeven hoe zij hun werk volhouden. Een huisarts schrijft over de euthanasie op een patïent die hij moest uitvoeren in een volle kamer: het was een feestje, iedereen had een glas wijn, ‘ik was een gastspeler in zijn final act.’ Bij thuiskomst is hij uitgeput. Een verpleeg­kundige in een instelling voor verstandelijk gehandi­capten vertelt hoe moeilijk ze het ermee heeft dat de gehandicapten soms ‘s nachts alleen op zaal overlijden. Omdat er vanwege personeels­gebrek niemand bij hen kan waken. Een verpleeg­huisarts krijgt te maken met een vrouw van middelbare leeftijd wier rechter­wang door kanker volledig is weggevreten. ‘Ik laat de ravage op me inwerken. In de spiegel zie ik mijn eigen gezicht.’ De pijn moet voor haar zo hels zijn, constateert hij, dat ze over al haar grenzen heen is. Heel voorzichtig brengt hij het onder­werp euthanasie ter sprake: ‘Kan het nu?, vraagt ze met onverwachte gretig­heid.’

Verwerken doet iedereen op zijn eigen manier. De vrijwilliger van de Stichting Thuis Sterven gaat altijd op de fiets naar een patïent zodat hij op de terugweg zijn hoofd kan leegmaken. De sociaal-psychiatrisch verpleeg­kundige sport na het werk. Soms zijn die zelf­ontdekte strategieën niet toereikend. Klinisch psycholoog Huub Buijssen beschrijft in het boek welke gebeurte­nissen in de palliatieve zorg tot psycho­trauma’s kunnen leiden: onverwacht overlijden, verstikking van een patïent, confrontatie met ernstige verminkingen, mislukt reanimatie. Een combinatie van confron­tatie en vermijding is de beste manier om met stressvolle gebeurte­nissen om te gaan, aldus Buijssen. Niet alleen maar praten met collega’s, ook bewust ontspannen of er niet aan denken. Geen arts of verpleegkundige is emotioneel in staat voortdurend contact met patïenten te hebben, zegt Buijssen. ‘Ik denk dat 60 procent van de tijd het maximaal haalbare is.’

De steun vanuit zorginstellingen kan beter, vindt hij. Er zijn verpleeg­huizen, zieken­huizen en hospices met ontspannings­ruimtes voor het personeel, soms zelfs met kisten strandzand en hangmatten. Maar aan de verplichting die sinds drie jaar bestaat om trauma-opvang te regelen voor medewerkers heeft nog maar de helft van de instellingen gehoor gegeven.Verpleeg­kundige Marie-José Brounen heeft meegemaakt dat op de IC twee kinderen tegelijk stierven. ‘Mijn collega en ik moesten samen met een kindje in de armen naar het mortuarium.’ Ze hebben een onderlinge afspraak over de werkverdeling: wie er emotioneel doorheen zit, krijgt tijdelijk de zorg voor minder zware patiëntjes.


Huub Buijssen en Rob Bruntink, Einde goed, allen goed? Oog voor zorgenden in de palliatieve zorg., Uitgeverij De Stiel en TRED uitgeverij, ISBN 90 70 415 29 1, € 13,90

‘Elke dag een nachtmerrie’ De Volkskrant, 4 oktober 2003

Trauma’s emoties bij artsen nog taboe
Door Ellen de Visser

Bedreigingen, dood, fouten met dodelijke afloop; artsen krijgen in korte tijd meer trauma’s te verwerken dan gewone mensen in een heel leven. Hardheid is voor hen vaak nog de enige bescherming.
Autorijden leer je in de praktijd. Geneeskunde ook’, zei de chef de clinique opgewekt tegen arts-in-opleiding Suzanne Buis toen ze aan haar co-schappen begon. Vervolgens kreeg ze in een paar dagen tijd meer trauma’s voorgeschoteld dan gewone mensen in een heel leven bij elkaar zouden zien. Een man die zijn vriend met HIV had besmet, een moeder met uitgezaaide borstkanker, jonge mensen die spoedig zouden sterven: ‘Elke dag fietste ik de nachtmerrie binnen.’ Haar vrienden zeiden dat het zou wennen, haar mentor dacht dat ze gewoon wat meer levenservaring moest opdoen. Maar van angst begon ze fouten te maken en toen na zes weken het moment naderde waarop ze zelfstandig patiënten zou gaan onderzoeken, stopte ze. Ze voelde zich ‘oneindig’ opgelucht’. Artsen, realiseert ze zich, moeten sterk in hun schoenen staan en dat doen ze vooral door niet aan hun emoties toe te geven. Indringende en ingrijpende gebeurtenissen in overvloed, en de dokter moet overal tegen kunnen. Hardheid fungeert als zelfbescherming.
Hoe groot dat taboe op emotie is, ontdekte Buis toen ze samen met psycholoog Huub Buijssen traumatische ervaringen van artsen wilde boekstaven. Zeven jaar duurde het voordat ze zeventien praktijkverhalen bij elkaar hadden. Drie artsen die een medische fout hadden gemaakt, trokken hun bijdrage, na overleg met hun advocaat, op het laatste moment terug.

Met hun boek Uit de praktijk, dat deze week verschijnt, willen ze artsen een vorm van zelfhulp bieden. Het lezen van andermans ervaringen heeft immers een therapeutisch effect, schrijven ze. De verhalen moeten het management van instellingen er bovendien van overtuigen dat artsen niet gevoelloos zijn en na een traumatische gebeurtenis recht hebben op steun. Een anesthesist die een fout maakt waardoor een patiënt overlijdt, een kinderarts die het leven van een ernstig gehandicapte baby beëindigt. Een bedrijfsarts die wordt bedreigd en noodgedwongen verhuist. Een psychiater in opleiding van wie een patiënt zelfmoord pleegt. Een huisarts die bijkans door twee junks wordt vermoord omdat ze morfine willen hebben. De opgetekende ervaringen zijn divers maar wel eender in hun boodschap: openheid helpt en opvang is vaak zeer gewenst. Voor politieagenten en brandweermannen is die opvang goed geregeld, voor artsen niet. Psychiater René Sorel van het Twenteborgziekenhuis in Almelo ondervond dat verschil aan den lijve toen hij na de vuurwerkramp in Enschede de politie begeleidde.
Samen met een chirurg, een gynaecologe en een reumatoloog zette hij het eerste Nederlandse SOS-team op (Specialisten Ondersteunen Specialisten), dat sinds begin dit jaar functioneert. ‘Als wij horen dat zich ergens een belastende of bedreigende situatie heeft voorgedaan, stappen we erop af’, zegt hij. ‘Wij zijn er, zeggen we dan. En we merken dat collega’s zich alleen al daardoor enorm gesteund voelen.’ Het ziekenhuis betaalde de opleiding van het team bij een traumapsycholoog. Huisartsen kunnen na een traumatische gebeurtenis hun verhaal vaak beter kwijt dan specialisten, weet Arno van Rooijen, coördinator van de Steunen Verwijspunten voor Artsen (SVA) van artsenorganisatie KNMG. ‘Huisartsen zijn de afgelopen jaren allerlei samenwerkingsbanden aangegaan en hebben daardoor automatisch een vangnet voor zichzelf gecreëerd Specialisten zijn veel vaker individuele ondernemers in een maatschap.’ Van Rooijen heeft een soort collegiaal netwerk van artsen opgezet.
Wie problemen heeft met zijn beroepsuitoefening kan terecht bij een van de 32 SVA consulenten. De eerste vier gesprekken worden door de KNMG betaald, daarna kan de SVA- arts zijn collega doorverwijzen naar een tweetal bureaus waarbij onder meer burn-out deskundigen, loopbaanadviseurs en mediators zijn aangesloten. In twee jaar tijd zijn 450 artsen geholpen. Voor aansluiting bij de Anonieme Dokters blijkt de drempel een stuk hoger. De zelfhulpgroep werd in 1982 opgericht door een huisarts die wegens psychische klachten met zijn praktijk moest stoppen. Sindsdien hebben er zo’n tachtig artsen aan meegedaan.
De groep telt momenteel elf leden; twee keer per maand komen ze op een zaterdagmorgen bij elkaar in een hotel in het midden van het land.
De Anonieme Dokters werken naar het voorbeeld van de Anomie Alcoholisten, met een vergelijkbaar stappenplan. ‘Iedereen vertelt zijn verhaal en de rest mag alleen maar luisteren’, vertelt groepslid Barend Ornstein (een gefingeerde naam), die zelf het vak na een crisis verliet. ‘Dat is moeilijk want artsen weten vaak meteen wat er aan de hand is, ze willen vragen stellen, troosten, adviseren. Het uiteindelijke doel is introspectie, bij anderen dingen herkennen over jezelf. En op die manier meer zelfvertrouwen krijgen.’

Ingrijpend Beroep
Artsen worden veelvuldig met ingrijpende gebeurtenissen geconfronteerd. Onderzoek uit 1999 toont aan dat 80 procent van de psychiaters, 68 procent van de verzekeringsartsen, 58 procent van de huisartsen en 32 procent van de specialisten in het voorgaande jaar was geconfronteerd met (verbaal) geweld. Uit een enquête onder psychiaters en arts-assistenten psychiatrie bleek begin jaren negentig dat bijna driekwart ooit een zelfmoord van een patiënt had meegemaakt; 35 procent meldde twee of meer suïcides Uit omzetting van Amerikaanse cijfers naar de Nederlandse gezondheidszorg valt af te leiden dat jaarlijks drie- tot zesduizend patiënten overlijden ten gevolge van medische fouten.
Een Groningse promovendus toonde in 1995 aan dat huisartsen gemiddeld twee keer per jaar een verkeerde beslissing nemen met ernstige gevolgen voor de patiënt. Euthanasie blijft voor veel artsen een ingrijpende gebeurtenis. In 2001 beëindigden artsen het leven van naar schatting 3500 patiënten. Onderzoek uit 1995 toont aan dat artsen jaarlijks van enkele tientallen ernstig zieke baby’s het leven beëindigen.

Huwelijksproblemen, verslaving, tuchtzaken na medische fouten; Ornstein heeft allerhande problemen voorbij zien komen. ‘Artsen hebben een groot risico op een burn-out’, zegt hij. ‘Ze zijn zo gericht op de hulpvraag van een ander dat ze niet goed meer naar zichzelf luisteren.’

Pot gevoelens niet op, gun jezelf ontspanning, rij voorzichtiger dan voorheen en stel je kwetsbaar op; het is een greep uit de zelfhulptips die Buis en Buijssen in hun boek geven.
Na een medische fout is openheid naar de betrokken familie essentieel, schrijven ze. Niet alleen omdat dat oplucht, maar ook omdat patiënten en familie daarna vaak ‘verbazingwekkend vergevingsgezind’ blijken. Uit KNMG – onderzoek bleek drie jaar geleden echter dat vier van de vijf artsen niet tot die openheid bereid zijn. En de juristen van het ziekenhuis al helemaal niet. Sommige artsen zoeken zelf een uitweg als hun vak te heftig wordt. Internist Geert Blijham, bestuursvoorzitter van het UMC Utrecht, vertelde Buis hoe hij tijdens zijn opleiding tot kinderarts de langste nacht van zijn leven doorbracht aan het bed van een kind dat dreigde te stikken. Toen besefte hij dat het vakgebied waarin hij wilde gaan werken hem emotioneel te veel zou kosten Hij besloot ‘kinderarts voor volwassenen’ te worden.
Suzanne Buis werd na het opgeven van haar co-schappen epidemioloog (‘Heel veilig, alleen met computers’). Ze werkte als vertrouwenspersoon in de psychiatrie en als bejaardenverzorgster. Ze durft nog steeds geen arts te worden.


Huub Buijssen en Suzanne Buis: Uit de praktijk. De Stiel en TRED, €25,-. ISBN 90 704 1531 3 https://www.anonieme-dokters.nl/

‘Angst reden om beroep te verlaten’ Verpleegkunde Nieuws, 4 maart 2004

Verpleegkunde Nieuws, 4 maart 2004

Angst voor de nachtdienst komt vaak voor onder verpleegkundigen, evenals de angst om te reanimeren. Maar ze lopen er niet mee te koop. Gevolg is dat een aantal van hen het vak verlaat. Dat zegt psycholoog Huub Buijssen, bekend van de boeken Geschokt en Geraakt, over traumatische ervaringen van verpleegkundigen.

Buijssen had voor zijn werk contact met vele verpleegkundigen, die hem over hun ervaringen vertelden of schreven. Aan de hand daarvan durft hij te stellen dat onder verpleegkundigen, net als onder politiemensen, brandweerlieden en machinisten, behoorlijk veel angst voorkomt. “Als je ziet wat verpleegkundigen doen, is dat helemaal niet vreemd”, zegt hij. “Zeker niet als je weet dat angst ook onder de rest van de bevolking de meest voorkomende psychische klacht is.”
Omdat verpleegkundigen niet te koop lopen met hun angst, zijn er geen betrouwbare cijfers over. Daarom doet Verpleegkunde Nieuws in samenwerking met de vakbonden CNV Publieke Zaak, de Unie Zorg en Welzijn en NU’91 een lezersonderzoek over het onderwerp via een enquête in dit blad.
Buijssen twijfelt er niet aan dat verpleegkundigen regelmatig bang zijn op hun werk. Angst voor de nacht, agressie en reanimatie, zijn de meest bekende angsten van verpleegkundigen. Maar Buijssen heeft ook gehoord van angst om te injecteren, een dode te vinden of om ernstige fouten te maken.
“Meestal is er geen sprake van een stoornis, maar een redelijk gezonde reactie op een vervelende gebeurtenis. Het is pas een stoornis als de verpleegkundige erdoor belemmerd wordt in het werk. Zulke verpleegkundigen hebben doorgaans een arsenaal aan trucjes om hun angst te verbergen, maar dat houdt een keer op. Het enige wat dan nog kan is een andere, minder confronterende baan zoeken. En dat gebeurt helaas regelmatig.”(ME)

‘Incidenten in de zorg kunnen grote impact hebben’ IZZine, Tijschrift voor verzekerden bij het IZZ nr 3, 2005

IZZine, Tijschrift voor verzekerden bij het IZZ nr 3, 2005, pagina 7-9

Opvang staat of valt met belangstelling en rust

door Alex Huismans

In uw werk kunt u te maken krijgen met ingrijpende gebeurtenissen, zoals het overlijden van een kind, een mislukte reanimatie of de zelfdoding van een cliënt. Iedereen verwerkt een incident op zijn eigen manier, maar goede opvang met voldoende rust en betrokkenheid van uw omgeving is absoluut noodzakelijk. Zo voorkomt u serieuze problemen.

Een bewoner die ‘s nachts in totale eenzaamheid overlijdt omdat er een personeelstekort is. Of een cliënt met wie u een hechte band hebt opgebouwd, blaast zijn laatste adem uit. Het zijn voorbeelden van voorvallen die u kunnen raken en uw functioneren in de weg kunnen staan. Als medewerker in de gezondheidszorg bent u betrokken bij mensen. Daarom hebt u voor uw beroep gekozen en kan de gezondheidszorg niet zonder mensen als u. Maar om uw werk met plezier en op een gezonde manier te kunnen blijven doen, is een te grote betrokkenheid ook niet goed. Professionele afstand is het devies, maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan.

Op eigen manier verwerken
Iedereen verwerkt een incident op zijn eigen manier. De een wil er het liefst vaak en veel over praten, een ander gaat liever sporten. Beide manieren zijn goed zolang ze in balans zijn. Alleen maar praten is niet verstandig, en je verliezen in de sport om maar niet aan het voorval herinnerd te hoeven worden, evenmin. Daarnaast is het belangrijk dat u probeert uw vaste patroon van slapen, werken, eten en ontspannen vast te houden, want structuur geeft u houvast. Juist in moeilijke periodes is regelmaat heel belangrijk. Bent u niet in staat om uw normale werkzaamheden uit te voeren, vraag uw leidinggevende dan of u tijdelijk andere, minder belastende taken, op u kunt nemen. Een tijdje in de luwte werken, is in veel gevallen beter dan thuis zitten. Zo blijft u betrokken bij uw werk en is de stap om weer volledig aan de slag te gaan, minder groot.

Praten, praten, praten
‘Je moet er veel over praten, dat lucht op.’ Veel mensen die iets ergs hebben meegemaakt, krijgen dat te horen van hun omgeving. Ten onrechte, want praten is niet altijd de beste manier om een ingrijpende gebeurtenis te verwerken. Vooral niet in het begin als ze het liefst met rust gelaten willen worden. En die rust krijgen ze niet als collega’s, familieleden en vrienden steeds weer over het incident willen praten. Door hun opstelling dwingen ze iemand min of meer terug te gaan naar de gebeurtenis, terwijl hij juist bezig is om die achter zich te laten. Wilt u een collega steunen, ga dan niet graven in zijn gevoelens. Door uw manier van helpen, kunt u zelfs meer schade aanrichten dan tot steun zijn. Vooral bij kwetsbare personen kunnen de gevolgen groot zijn, ook op langere termijn.

“Wat kan ik voor je doen?”
Wilt u uw collega echt steunen, speel dan in op zijn behoeften en houd er rekening mee dat elk verlies of vervelende gebeurtenis tijd kost om te verwerken. De vraag “wat kan ik voor je doen?” is de beste u kunt stellen. Zo toont u wel belangstelling, maar dringt u zich niet op. Uw collega krijgt de ruimte om aan te geven waar hij op dat moment behoefte aan heeft. Hij heeft de regie in handen en kan in alle vrijheid aangeven als u op dat moment niets voor hem kunt doen.
Is u zelf iets vervelends overkomen, besef dan dat niet iedereen even goed reageert op het voorval dat u hebt meegemaakt. Meestal is er geen sprake van boze opzet, maar weten collega’s, familieleden of vrienden niet goed raad met de situatie. Uit onmacht of onzekerheid kunnen ze op een manier reageren die u niet had verwacht of waar u op dat moment niet op zat te wachten. Veroordeel dergelijke reacties niet, maar accepteer ze.
Voor de mensen in uw omgeving kan het lastig zijn om af te wegen wanneer ze u met rust moeten laten en wanneer aandringen gepast is. Maar u mag er vanuit gaan dat degenen die u echt goed kennen, weten hoe ze zich het beste kunnen opstellen.

Toon belangstelling
Mensen die iets ergs hebben meegemaakt, waarderen belangstelling en blijken van medeleven. Een kaartje, bloemetje, telefoontje of sms’je doen het altijd goed. Meeleven is prima, maar aan medelijden hebben ze niets. Ze willen niet zielig gevonden worden en kunnen zich door blijken van medelijden zelfs slechter voelen. Is uw collega iets ergs overkomen en wilt u na verloop tijd weten hoe het met hem gaat, stel dan niet de vraag “hoe is het?”. Deze beleefdheidsvraag kan hij bijna niet anders beantwoorden dan met “goed”. Het is verstandiger een andere formulering te kiezen, zoals: “Je hebt laatst iets vervelends meegemaakt. Hoe gaat het op dit moment met je”.
Leidinggevenden spelen na een ingrijpende gebeurtenis een belangrijke rol. Juist omdat het incident in de werksituatie is gebeurd, verwacht de betrokkene iets extra’s. “Ik heb me altijd ingezet voor mijn werkgever, nu moet hij er voor mij zijn”, zo is vaak de reactie. Een medewerker zal de rol van zijn leidinggevende extra kritisch bekijken. Belangstelling tonen, aandacht geven en de juiste toon aanslaan zijn noodzakelijk. Een vraag als “wanneer kom je weer werken?” kan bij een medewerker in het verkeerde keelgat schieten. Hij voelt zich onder druk gezet en niet serieusgenomen.

Sterker in je schoenen
De impact die een incident op u kan hebben, heeft voor een deel te maken met uw persoonlijkheid. Wanneer u als stagiair(e) of onervaren medewerker iets ergs meemaakt, kunnen de gevolgen groter zijn dan wanneer u al langer werkt. Hoe aangrijpend een voorval ook geweest kan zijn, u wordt er in veel gevallen weerbaarder en sterker van. U hebt leren ontdekken wat u zoal aankunt. Er is iets erg gebeurd, maar u bent niet bezweken. U bent overeind gekrabbeld en hebt na verloop van tijd de draad weer opgepakt. Deze ervaring kan ervoor zorgen dat u sterker in de schoenen komt te staan.

 

Nathalie Muskens is betrokken maar kan werk loslaten
‘Soms moet ik een traantje wegpinken’

Nathalie Muskens werkt als ziekenverzorgster psychogeriatrie en is tijdelijk waarnemend afdelingshoofd in verpleeghuis De Weerde in Eindhoven. Het verpleeghuis is onderdeel van De Vitalis Zorg Groep. Door haar werk heeft Nathalie regelmatig te maken met het overlijden van patiënten. ‘Toen ik met dit werk begon, wist ik dat sterfgevallen erbij horen. Ik heb er nooit moeite mee gehad. Dat komt voor een deel doordat vroeger bij ons thuis heel normaal over de dood werd gesproken. Gelukkig heb ik in mijn werk nooit aangrijpende sterfgevallen meegemaakt. Sommige collega’s wel. Laatst vond iemand een patiënt die was gestikt. Dat vond ze heel naar om te zien. Gelukkig hebben we haar kunnen steunen, bijvoorbeeld door met haar te praten. Zo voorkom je dat je er mee blijft rondlopen. Ik ben betrokken bij mijn werk, maar kan het goed loslaten. Dat wil overigens niet zeggen dat een sterfgeval me onberoerd laat. Vooral niet als je een hechte band met iemand hebt opgebouwd. Soms moet ik een traantje wegpinken en daar schaam ik me niet voor. Vaak zie je een sterfgeval aankomen. Je kunt je er dan op voorbereiden. In ons maandelijks zorgoverleg praten we over de gang van zaken. Hoe hebben we gehandeld na een sterfgeval? Waar hadden we het eventueel beter kunnen doen? Daar kunnen we dan van leren.
Bij een sterfval hoort natuurlijk ook het afleggen van de overledene. Dat vind ik iets heel moois. Het is het allerlaatste wat je nog voor iemand kunt doen. En voor mezelf is het de afsluiting van de zorg die ik heb gegeven.
Onze instelling besteedt gelukkig veel aandacht aan de nazorg na een overlijden. Iedereen kan bij collega’s terecht of eventueel bij een psycholoog. Ik heb onlangs extra aandacht gevraagd voor de mogelijkheid om een beroep te doen op professionele hulp. De Vitalis Zorg Groep krijgt er straks een afdeling voor palliatieve zorg bij, waar ook jongeren worden verpleegd. Het overlijden van een leeftijdgenoot kan veel ingrijpender zijn dan een sterfgeval in ons verpleeghuis. Om problemen te voorkomen, moet er goede nazorg zijn.’

Huub Buijssen, klinisch psycholoog en traumadeskundige
‘Zorg voor een goede balans tussen (er mee) bezig zijn en rust’

‘De onverwachte dood van een kind, het maken van een fatale fout of agressief gedrag van een cliënt of bezoeker zijn gebeurtenissen die mensen sterk kunnen aangrijpen. We spreken van een traumatische gebeurtenis als iemand tijdens of vlak na het incident gevoelens had van extreme angst, machteloosheid en afschuw. Iedereen heeft het dan enige tijd heel moeilijk. Hoe lang en hoe hevig, dat hangt voor een groot deel af van iemands persoonlijke veerkracht, de steun die hij krijgt en van de aard van het voorval. Wat het laatste betreft, gebeurt iets heel onverwacht of heeft een medewerker het idee dat hij het voorval had kunnen voorkomen, dan is de impact meestal groter. Een sterfgeval dat je ziet aankomen, brengt vaak minder heftige emoties met zich mee. Je houdt er geen psychotrauma aan over.
Een traumatische gebeurtenis te boven komen, verloopt hetzelfde als het genezingproces bij een ernstige lichamelijke verwonding of blessure. Bij beide gaat het om de goede balans tussen (er mee) bezig zijn en rust. Bij een psychotrauma is afleiding en ontspanning net zo belangrijk als praten. Daarom is het goed dat mensen in de directe omgeving niet steeds ongevraagd het incident ter sprake brengen. Belangstelling tonen en aandacht geven is natuurlijk heel belangrijk, maar dat hoeft niet altijd praten te zijn. Net als bij een lichamelijke wond hebben velen de eerste dagen juist wat behoefte aan rust en afleiding. Betrokkenheid kun je ook laten blijken door te vragen waar de ander behoefte aan heeft of te vragen of je iets voor de ander kunt doen. Zo laat je de regie ook bij de ander.
Laat iemand zijn eigen verwerkingstempo bepalen en respecteer zijn eigen manier van verwerken. Verder is het raadzaam om de “natuur zijn werk te laten doen” en de weerbaarheid van mensen niet te onderschatten. De meeste mensen die iets ergs hebben meegemaakt, komen er weer bovenop. Normaal doen en de hoop op herstel uitstralen, is daarom beter dan medelijden tonen of overbezorgdheid reageren.
Meer informatie: www.traumaopvang.com

 

Vijf tips om uw collega te ondersteunen

Tip 1
Toon medeleven. Na een vervelende ervaring heeft een mens eerst en vooral behoefte aan een gevoel van betrokkenheid. Laat uw collega merken dat u er voor hem bent. Geef een schouderklopje, pak de telefoon, stuur een kaartje, bloemetje of sms’je.

Tip 2
Biedt in het begin vooral praktische steun. Vraag of u iets kunt doen of regelen. Ook op deze manier toont u uw betrokkenheid en medeleven. Voor veel mensen is praktische ondersteuning in het begin belangrijker dan emotionele opvang.

Tip 3
Leg uw verwerkingsstijl niet op aan uw collega. Iedereen heeft een eigen manier van verwerken. Wat voor u goed is, hoeft dat voor een ander niet te zijn. Respecteer dat.

Tip 4
Zeg en vraag niet te veel. Laat uw collega tot rust komen. Te intensieve opvang is vaak goed bedoeld, maar kan verkeerd uitpakken. Stel vragen als: “wat kan ik voor je doen?” en “waar heb je behoefte aan?” Graaf niet in andermans emoties en praat alleen over het incident als uw collega dat wil.

Tip 5
Onderschat de weerbaarheid van uw collega niet. Duw iemand niet te veel in de slachtofferrol en maak geen drama van het incident. Het helpt als uw collega ervan overtuigd is dat hij er wel weer bovenop komt. Stimuleer hem in deze overtuiging.

Tips ontleend aan:
Huub Buijssen, Traumatische ervaringen van verpleegkundigen. Als je beroep een nachtmerrie wordt. Elsevier, 2003