‘Taboe medische fouten doorbroken’ Netwerk, 18 mei 2004, 20.30u

Netwerk, 18 mei 2004, 20.30u

door W. van der Horst (Avro)

In Netwerk spreken drie medici voor het eerst openlijk over hun fouten. Bij twee van hen was de medische misser zelfs fataal. Er rust een groot taboe op het onderwerp: artsen die medische fouten maken, komen daar vaak niet openlijk voor uit.

‘Gewoon fout’
Longarts Piet Postmus, dermatoloog Jannes van Everdingen en ex-huisarts en hoofdredacteur van het blad Medisch Contact Ben Crul, vertellen over hun betrokkenheid bij een medische fout. Van Everdingen: “Na de fout ging ik de patiënt medeschuldig maken, omdat ik vond dat hij me op een dwaalspoor had gebracht. Maar als je de zaak ‘sec’ bekijkt, ben ik gewoon fout. Er viel de patiënt niets te verwijten.”

Reputatieschade
Artsen houden in de regel hun mond over fouten. Volgens klinisch psycholoog Huub Buijssen komt dat, omdat de artsen bang zijn voor reputatieschade. “Als je een foutje maakt op een kantoor dan is dat jammer, bij een arts stopt soms het leven en zijn carrière.” Ook verzekeringsmaatschappijen zijn niet happig op openheid.

Taboe doorbroken
“Op een bepaalde manier wordt hier een taboe doorbroken,” zegt de voorzitter van de Orde voor Medisch Specialisten, Pieter Vierhout. Hij pleit in Netwerk voor meer openheid over medische fouten. “Eerlijkheid maakt dat je de patiënt inzichtelijk maakt wat er gebeurd is. Dat hij het begrijpt en niet het gevoel heeft dat hij belazerd wordt. Maar we moeten de patiënt vooraf ook duidelijk uitleggen wat er fout kan gaan. Wij zijn feilbaar.” Volgens Vierhout voorkomt openheid in veel gevallen een rechts- of tuchtzaak.

‘Uit de praktijk’
Huub Buijssen en Suzanne Buis schreven een boek met ervaringsverhalen van artsen en een handreiking voor zelfhulp en nazorg bij psychotrauma’s in de zorg. In de bundel wordt ook aandacht besteed aan medische fouten. Het boek heet: ‘Uit de praktijk: Indringende levensverhalen van artsen. En een gids voor zelfhulp en nazorg na incidenten.

Sneller Beter
Minister Hoogervorst van Volksgezondheid, de Orde van medisch Specialisten en de ziekenhuisvereniging NVZ willen de kwaliteit en efficiency van ziekenhuizen verbeteren. Daartoe is president-directeur Willems van Shell vandaag geïnstalleerd om onderzoek te doen naar veiligheid in de zorg. Hij wordt speciale ‘gezant’ van het programma Sneller Beter.

‘Emoties verwerken: de beste strategieën.’ Carrière (special bij Nursing), november 2002

Carrière (special bij Nursing), november 2002

Emotionele stress hoort bij de verpleegkunde. Hoe ga je ermee om? Praten helpt – maar er is meer nodig.
Door Lisette Thooft

“Zolang de verpleging bestaat, hebben verpleegkundigen het moeilijk gehad met wat ze meemaakten,” zegt Huub Buijssen, psycholoog en auteur van diverse boeken over het omgaan met emotionele belasting. Er is de laatste tijd veel aandacht voor de emotionele belasting die verpleegkundigen dag in dag uit te verwerken krijgen, in de loop van hun ‘gewone’ werk. Zo gewoon is dat werk natuurlijk niet. De voortdurende confrontatie met pijn en lijden gaat je niet in je koude kleren zitten. Tachtig procent van alle sterfgevallen vinden plaats in een zorginstelling. De meeste verpleegkundigen maken in enkele jaren meer mee in dit opzicht dan de doorsnee mens in een heel leven. Een hulpbehoevende mens of kind verzorgen en verplegen kan alleen maar als je jezelf openstelt voor de kwetsbaarheid, het lijden en de pijn van die ander.

“Het zijn soms heel erge dingen die je hier meemaakt,” zegt Jannie de Vos, Hoofd van de afdeling Neonatologie van het UMC Utrecht/Wilhelmina Kinderziekenhuis. “Je blijft er wel even mee rondlopen. Dat is niet verkeerd. Het is ook goed dat dingen je raken, dat je een mens bent en blijft in dit werk.” Maar chronische emotionele belasting, of overbelasting, leidt tot burn-out en overspannenheid. Alle kleine beetjes onverwerkte emotie stapelen zich dan op en ineens gebeurt er iets dat als de spreekwoordelijke druppel de emmer doet overlopen. Ook echte of vermeende fouten die je zelf maakt of die je collega’s ziet maken, zelfs als ze geen gevolgen hebben, kunnen zware emotionele belasting veroorzaken.

“Florence Nightingale had zelf jarenlang een posttraumatische stress stoornis en een depressie,” vertelt Huub Buijssen, “dat gaat vaak samen. Na thuiskomst uit de Krimoorlog ontdekte ze dat er door haar toedoen vierduizend soldaten teveel gestorven waren door haar verzorging in het onhygiënische ziekenhuis. Als die op het slagveld verpleegd waren, hadden ze niet hoeven sterven. Ze had enorme schuldgevoelens en wroeging en vanaf dat moment was ze een tegenstandster van ziekenhuizen.”

Het idee dat ook verpleegkundigen soms hulp nodig hebben om te verwerken wat ze meemaken, is lang taboe geweest. Stilzwijgend heerste de opvatting dat je ook wel in staat bent om jezelf en je collega’s te helpen, als je opgeleid bent om anderen te helpen.

“Verpleegkundigen zijn dienstbare mensen,” zegt Loes van der Vlist, hoofdverpleegkundige op de afdeling chirurgische oncologie van het Antoni van Leeuwenhoekziekenhuis in Amsterdam, “en in de oncologie nog eens een keer extra. Soms zo dienstbaar dat ze alsmaar geven, geven, geven. Veel van hen hebben niet geleerd goed voor zichzelf te zorgen en daarna pas voor de ander. Dan is het ineens op.”

Huub Buijssen: “In de hele naoorlogse tijd was er een cultuur van je groot houden, wegstoppen, niet omkijken, en de verpleging is niet heiliger of beter dan de rest. Je moest er maar tegen kunnen, net een brandweerman tegen vuur moet kunnen.”

Maar die tijd is voorbij. Dat er opvang moet zijn voor emotionele stress is zelfs in de CAO voor ziekenhuizen vastgelegd. Veel ziekenhuizen hebben een protocol opgesteld voor wat er moet gebeuren bij een ernstige, aangrijpende gebeurtenis. Sommige ziekenhuizen hebben speciale opvangteams, of gebruiken de dagelijkse evaluatie doelbewust om emoties door te spreken.

“Collegiale opvang is de eerste en belangrijkste stap,” vindt Jannie de Vos. “Het sterven van een kind geeft altijd extra emotionele belasting. Als je voor een kind zorgt dat gaat overlijden, is het belangrijk dat je collega’s in de gaten houden of het allemaal wel gaat, met jou. In dat opzicht is het een voordeel als de afdeling groot genoeg is – je hebt altijd collega’s om je heen. Na moeilijke of emotionele situaties moet je altijd zorgen voor evaluatie en nabespreking. Hoe is het geweest, waar had ik last van, waar loop ik tegen aan en wat kan de volgende keer beter?”

Toch is praten niet het wondermiddel dat alles oplost. “Mensen hebben verschillende strategieën om emoties te verwerken,” zegt Huub Buijssen, directeur van trainingsbureau Buijssen Training en Educatie dat zich gespecialiseerd heeft in trainingen traumaopvang in de zorg. “Dat maakt het moeilijk om elkaar te steunen. De bekendste is met elkaar praten, maar dat is niet de enige en ook niet alleenzaligmakend. Je kunt ook in een dagboek schrijven, of er met jezelf over bezig zijn door te piekeren. Ook dat is verwerken. Vroeger dacht men dat alles verstoppen gezond was. Jacqueline Kennedy werd geprezen omdat ze bij de begrafenis van John F.Kennedy haar emoties zo goed in bedwang had. Maar toen Diana overleed, werden de leden van het Britse koningshuis bekritiseerd omdat ze zo weinig emotie toonden. Nu zegt men dus dat je verwerkt door erover te praten. De waarheid ligt in het midden: je verwerkt emoties door erover te praten EN door ze weg te duwen. Mensen die alleen maar aan het praten zijn, moet je in de gaten houden, en de niet-praters ook.” Het gaat bij stukjes en beetjes, legt de psycholoog uit. “Als je topsport bedrijft, zorg je dat je conditie krijgt door intervaltraining: afwisselend rennen en rusten. Dat rusten is net zo belangrijk, anders ga je over de kop. Met verwerken is het precies hetzelfde. Je moet er aandacht schenken en ermee bezig zijn. Maar als je geen adem meer krijgt, stop je en zoek je afleiding.”

“Ook dat kun je doen op verschillende manieren”, stelt hij. “Je kunt je op je werk storten, of op muziek, koken, drank, sport – alles kan, als je het maar niet overdrijft. Soms kan het zelfs goed zijn jezelf in de verdoving te zetten. Natuurlijk moet je je niet elke dag leplazarus zuipen, dan kom je namelijk niet meer in de aandachtsfase terecht. Dus je moet zorgen voor afwisseling. Praten met collega’s is prima – maar denken: over een uurtje of twee is het werk afgelopen, dan kan ik lekker naar huis, is ook prima. Of ondertussen aan het korfballen denken, of je verstoppen achter de krant. Dat is allemaal niet verkeerd. Het ziekenhuis moet ook af en toe die mogelijkheid bieden om te ontsnappen aan de emotie. Wij kunnen maar beperkte hoeveelheid confrontatie met leed aan, de een een uur per dag, de andere een half uur, maar allemaal hebben we tussendoor tijd nodig om op te laden. Dat is geen hardheid of kilheid. Net zoals de hardloper rust nodig heeft om een sprint te trekken, heeft de verpleegkundige tijd nodig van koelheid om bij de patient te kunnen zijn. Er wordt wel verwacht dat je acht uur per dag betrokken kunt zijn, maar dat is niet zo.”

“Voor mij werkt het al dat ik fiets van en naar het werk,” zegt Jannie de Vos. ,,Het is een behoorlijke afstand en dat is heerlijk om de overgang te maken en om los te laten wat er op het werk gebeurd is. Het buiten zijn is lekker. Zulke momenten zijn belangrijk.”

“Emoties delen helpt,” zegt Loes van der Vlist, “maar daar stopt het niet bij. Er hoort een heel beleid bij. Sinds ik hier hoofdverpleegkundige ben, heb ik bij een aantal mensen die al tien of meer jaar op oncologie werken, duidelijke verschijnselen gezien van burnout, door de emotionele stress. Uitputtingsverschijnselen. Het hoopt zich op, en door de hoge werkdruk wordt er onvoldoende aandacht aan besteed. Je ziet vaak dat de dokters bepalen wat er moet gebeuren en de verpleegkundigen te weinig mogelijkheden hebben om de werkdruk in balans te houden. Een patiënt gaat bijvoorbeeld voor operatie en het blijkt dat het veel ernstiger was dan gedacht. Het leek mogelijk om hem genezend te opereren, maar nu blijkt dat hij nog maar een maand te leven heeft. Zo’n patiënt leunt op de verpleegkundige die hem verzorgt, en dat is heel indringend. Dat wordt dan doorgesproken: hoe kun je daarmee omgaan, hoe kun je elkaar ondersteunen. Je kunt je onmachtgevoelens uitspreken en als je collega’s met dezelfde onmacht blijken te zitten, helpt het om dat te delen. Dat is de aanzet. We hebben al heel lang elke dag een groepsbespreking, maar dat is niet voldoende – er moet ook een vervolg aan gegeven worden. Elke week hebben nu ook een psychosociale bespreking. Een problematische patiënt wordt ingebracht en onder begeleiding van een maatschappelijk werker en dikwijls ook een geestelijke verzorger kijken we hoe de verpleegkundigen het beste daarmee om kunnen gaan. En afgelopen jaar ben ik ook begonnen cursussen zingeving te organiseren. Vragen komen aan bod als: wat betekent ziek zijn en sterven voor jouzelf, hoe maakt het dat je er mee omgaat in je werk? Je moet weten hoe je zelf in het leven staat, dat moet je van jezelf weten. En je moet kunnen relativeren kunnen, humor hebben.” Voor sommigen is het uiteindelijk beter als ze bewust kiezen om ergens anders te gaan werken, stelt ze.

Ook de sfeer op een afdeling is bepalend, zegt Martine Franken, hoofdverpleegkundige op de Chirurgische Oncologie van het UMC Utrecht. “Hoe weerbaar of kwetsbaar je bent op het werk heeft veel te maken met de vraag of je je veilig voelt op de afdeling, of je iets kwijt kunt bij een collega na een slechtnieuws-gesprek, of er aandacht is van uit de leiding. Als iemand overleden is of euthanasie heeft gehad, proberen wij de tijd te nemen voor de collega die ermee te maken had. Laatst hadden we ‘s avonds een euthanasie op de afdeling. Normaal gesproken probeer je dat in een dagdienst te laten plaatsvinden, want dan zijn er teamleiders en genoeg collega’s om degenen die erbij betrokken zijn, op te vangen. Maar deze patiënt wilde dat heel graag om half negen ‘s avonds en daar hebben we gehoor aan gegeven. Ik heb ervoor gekozen om toen zelf ook in huis te komen, speciaal voor die collega en de rest van het team, als ze behoefte hadden om terug te vallen op iemand. De kunst in mijn functie is de mooie en bijzondere kanten van een situatie te laten zien, hoe moeilijk en droevig het kan zijn. Als je achter je mensen staat, haal je het beste uit ze.”

Zelf herinnert ze zich nog levendig hoe het was toen zij begon, net achttien en met drie maanden vooropleiding achter de rug: “Op mijn eerste afdeling was de sfeer afschuwelijk omdat het hoofd overspannen rondliep en er heel veel onderling gekonkel was. Ik voelde me niet op mijn gemak. De meeste steun heb ik toen aan de keukenhulp gehad. Daar kon ik even een kop koffie of een glas sinaasappelsap komen drinken – ze had gezelligheid en aandacht voor me. Daarna zou ik naar cardiologie gaan, en ik dacht: o nee, weer zo’n afdeling waar iedereen dood gaat, verschrikkelijk! Maar op die afdeling heb ik, gewoon omdat het een goed georganiseerde afdeling was, een ontzettend goede tijd gehad. Het team en de leiding waren duidelijk, rechtstreeks en rechtvaardig. Mijn derde stage was op de chirurgische afdeling waar ik ook vast ben gaan werken. Ik kwam schuchter binnen om me voor te stellen en het waarnemend hoofd zat met de benen op de stoel een sinaasappel te pellen. Ze vroeg wie ik was, wat ik gedaan had, en: ‘Wil je een stukje sinaasappel?’ Menselijk contact, gezien worden, is heel belangrijk. Als die factoren gewaarborgd zijn, kun je ook van de emotionele momenten leren.”

Boeken van Huub Buijssen:

‘De blauwe plekken van de verpleging’ Brabants Dagblad, 13 maart 1999

Verpleegkundigen staan dagelijks bloot aan geweld en bedreiging
De blauwe plekken van de verpleging
Door Paul Bolwerk

Als je beroep een nachtmerrie wordt. In twee boeken die deze maand verschijnen, schrijven verpleegkundigen hun traumatische ervaringen met dood en agressie van zich af. In veel verhalen komt het gebrek aan begrip en nazorg na een schokkende gebeurtenis op pijnlijke wijze naar voren. De beroepsgroep lijdt aan ‘misplaatste flinkheid’. ‘Even uithuilen, een kop koffie en op naar de volgende patiënt.’

‘Ik wil er nooit meer aan herinnerd worden’.

Zo begint het verhaal van Anke. Het is nog maar een half jaar geleden dat ze op een gesloten afdeling in een psychiatrisch ziekenhuis werkte. Na een traumatische ervaring stopte ze ermee. Haar moeder schreef haar ontslagbrief. Anke werkte nu als verpleegkundige in een algemeen ziekenhuis. Anke’s verhaal gaat over de zwakbegaafde Johan, een ‘jongen met trouwe hondenogen die de hele dag vlekken op de vloer bestudeert’. Tijdens een nachtdienst overrompelt Johan haar: ‘Voor ik begrijp wat er gebeurt, drukt Johan mij tegen de muur. Rustig aan, kalm blijven, schiet het door mijn hoofd, dan zal de ijzeren greep om mijn polsen vanzelf verslappen. Ik kijk Johan recht in zijn ogen. Maar ik krijg geen contact met hem. Hij is niet meer toegankelijk. Nu weet ik dat ik verloren ben. Ik vloek en huil. Johans handen zwerven overal over mijn lichaam. Ik proef zijn tong, een dikke zware slang die zich tussen mijn lippen dringt. Zijn mond legt mij het zwijgen op. Ik probeer te trappen, te schoppen, in zijn ogen te prikken. Tegenover zijn lichaamskracht ben ik echter machteloos. Als Jan en Gerard eindelijk komen en Johan van mij wegtrekken, lig ik als een huilend hoopje op de grond. Ik schaam me dood voor de ontklede toestand waarin mijn collega’s mij zien. Ik heb maar een gedachte: weg van hier, naar huis. Ik breng mijn kleren zo snel mogelijk in fatsoen en ren weg van de afdeling. Jan en Gerard roepen mij na. Ik schaam me te erg. Mijn moeder vangt me thuis op. Zij maakt een kop warme soep voor mij klaar, laat me uithuilen en dekt me toe als ik ga slapen. Ik wil niemand van het ziekenhuis meer onder ogen komen. Als ik aan de afdeling of mijn collega’s denk, zie ik mijzelf weer naakt op de grond liggen. En ik weer dat als zij naar mij kijken zij hetzelfde zullen zien of het zich zullen proberen voor te stellen. Johan heeft mij gebrandmerkt. Ik kan in het ziekenhuis niet meer dezelfde zijn als vroeger.’

Het is een van de vele traumatische ervaringen van verpleegkundigen en verzorgenden uit de boeken ‘Geraakt‘ (psychiatrie) en ‘Geschokt‘ (algemene gezondheidszorg) van de klinische psycholoog Huub Buijssen en auteur/verpleeghulp Suzanne Buis. Het zijn indringende verhalen van een beroepsgroep die vooral oog heeft voor de noden van een ander, maar minder van zichzelf. “Iedereen die voor het verpleegkundig beroep kiest, komt onherroepelijk in aanraking met emotionele gebeurtenissen”, zegt beleidsmedewerker Marcellino Bogers van NU’91, de beroepsorganisatie van de verpleging. “Schokkende incidenten zoals uitingen van agressie door patiënten of familie, het plotseling overlijden van een (jonge) patiënt of zelfmoord: het hoort er allemaal bij, maar het moet niet normaal worden gevonden. Verpleegkundigen praten er te weinig over, we eisen al gauw van elkaar dat de draad weer wordt opgepakt. Dit is misplaatste flinkheid, we weten dat je er op termijn last van krijgt.” Bogers doelt op een onlangs door NU’91 gehouden enquête over veiligheid en welzijn onder verpleegkundigen. Daaruit blijkt dat meer dan de helft van de ondervraagde verpleegkundigen er ‘s nachts letterlijk en figuurlijk allee voor staat. Ze voelen zich onveilig.

Zwoele avond
Tweederde van de ondervraagden heeft in de afgelopen jaren een schokkende gebeurtenis meegemaakt. Als meest schokkend wordt ervaren: agressie, het plotseling overlijden van een patiënt, bedreiging, insluiping en de zelfdoding van een patiënt.

Ceciel heeft nachtdienst:
‘Het is zo’n mooie zwoele avond in mei. Een avond om op een terrasje te zitten, niet om te werken. Ik doe mijn fiets op slot, en loop door de ingang van B1, de gesloten opname-afdeling van het ziekenhuis. Dan schrik ik ineens van een ijselijke gril, ik kijk omhoog en zie het hoofd van Paul op mij afkomen. Ik verstijf helemaal. Nog geen halve meter van mij vandaan spat het als een watermeloen uit elkaar. Mijn kleren zitten onder Pauls bloed. Van schrik geef ik zijn lichaam een flinke schop en vloek ik hem stijf. Pas daarna ben ik in staat om hulp te halen. Nu, twaalf jaar later, zie ik Paul nog steeds van vier hoog op mij afkomen en uiteenspatten als ik iemand hoor gillen. O, wat haat ik gillende mensen.
Meer dan de helft van de ondervraagden uit de Nu’91- enquête geeft aan dat er geen protocol is binnen de zorginstelling, waarin een leidraad is vastgelegd voor de opvang en begeleiding van zorgverleners na een schokkende gebeurtenis. “Ongelofelijk en onbegrijpelijk”, vindt beleidmedewerker Bogers van Nu’91. De gezondheidszorg loopt op het gebeid van traumazorg volgens de vakbondsman ver achter bij politie, brandweer, Nederlandse Spoorwegen en het bankwezen. Een treinmachinist die machteloos moet toezien hoe en psychiatrische patiënt onder de wielen komt, kan rekenen op een goede nazorg. De verpleegkundige, die hetzelfde tafereel heeft gadeslagen, moet het vaak met minder doen. ‘Even uithuilen, een kop koffie, een sigaret en op naar de volgende patiënt’, is het devies.

Alarmsysteem
De beroepsorganisatie van de verpleging wil in april, bij de onderhandelingen voor de nieuwe cao voor de zorgsector, per instelling een protocol eisen voor de opvang en nazorg van traumatiseerde verpleegkundigen. De vakorganisaties in de zorg eisen een strikte naleving van de wettelijke richtlijnen voor een veilige werkplek (voldoende personeel, bewaking, alarmeringssystemen). Iets minder dan de helft van de ondervraagden blijkt bijvoorbeeld geen alarmsysteem te hebben tijdens de nachtdienst. Naar traumatische ervaringen in de zorg is tot op heden relatief weinig wetenschappelijk onderzoek verricht. Volgens een recent studie onder verpleegkundigen van de intensive care en spoedeisende hulp van het Academisch Ziekenhuis Utrecht heeft 98 procent wel eens een schokkende gebeurtenis meegemaakt. In ruim tweederde van de gevallen had dat te maken met de confrontatie met de dood. Vooral de dood van kinderen en jonge mensen heeft een grote impact. Een vergelijkbaat beeld valt op te tekenen uit een Nederlandse studie (1995) van ambulanceverpleegkundigen. Het meest diepgaand onderzoek is een studie ui 1994 van de Bossche psycholoog van der Velden en verpleegwetenschapper t. Herpers naar agressie in de psychiatrie. De helft (52 procent) van de ondervraagde personeelsleden in de psychiatrie blijkt een of meer keren per jaar serieus bedreigd te worden. Iets meer dan de helft van het personeel wordt wel eens geconfronteerd met lichamelijk geweld (van schoppen, slaan en bijten tot bedreiging met mes of geweer). En een op de tien werknemers in de psychiatrie is jaarlijks slachtoffer van een vorm van seksueel geweld. Minstens een op de vijf zegt minimaal een keer per jaar letsel op te lopen. Het werkelijke aantal slachtoffers van geweldsmisdrijven binnen de psychiatrie ligt zeer waarschijnlijk hoger. Nog geen 50 procent van de slachtoffers maakt melding van lichamelijk geweld.

Hulp
Het belang van slachtofferhulp wordt groot geacht, omdat circa een op de drie hulpverleners, met name psychiatrisch verpleegkundigen, ernstige gezondheidsklachten heeft. Terwijl bij de collega’s die niet of nauwelijks ervaringen hebben met agressieve patiënten deze verhouding circa een op de vierteen bedraagt. De slachtoffers van gewelddelicten in de zorg moeten in principe volgens Van der Velden en Herpers in aanmerking kunnen komen voor hulpprogramma’s, zoals ontwikkeld voor overvallen bankpersoneel, treinmachinisten na suïcide- incidenten, brandweerlieden en politiemannen na een menselijk drama.

‘Zijn ze al gelegd?
Aan het begin van de nachtdienst (22.00 uur) op de afdeling neurologie van een academisch ziekenhuis hoort Marijke over de opname van twee vriendjes van acht jaar, die op de fiets zijn aangereden. Ze komen van de operatiekamer:
‘Ik voel dat het verkeerd gaat met Tommy (..). De spanning loopt bij mij steeds verder op. Doe ik alles wel goed? Maar na anderhalf uur overlijdt Tommy. Ik voel me ellendig. Een kind is me ontglipt, dit moet niet kunnen.’
Doodsbang loopt Marijke met Tommy op een brancard op het middernachtelijk uur door de donkere gangen, waarin een ijzige stilte heerst, naar het mortuarium. ‘Helemaal bezweet kom ik op de afdeling aan, zoek meteen een wc op en ga daar zitten huilen. Ik zie die live snoet van Tommy voor me, die schattige sproetjes van hem en zijn mooie krulletjes.’ Veel tijd om te treuren heeft ze niet want Pieter komt binnen. Maar ook bij Pieter gaat het mis. De bloeddruk in zijn hoofdje loopt fors op. ‘Ik roep de chirurg erbij. Die is boos, omdat hij weer uit zijn bed moet komen.’ De arts kan niets doen. Pieter overlijdt. ‘Ik ben nu de wanhoop nabij. Ik denk: Dit komt door mij, ik ben leerling, ze hebben me de verantwoording gegeven en ik heb natuurlijk veel dingen verkeerd gedaan.’ Piet moet worden afgelegd en naar het mortuarium vervoerd. Bij het openen van de deur beweegt het lakentje waaronder Tommy ligt, door een luchtdrukverplaatsing. In de gedachte dat Tommy wellicht nog leeft, rent Marijke volledig overstuur naar haar afdeling terug. Twee kinderen zijn overleden tijden de nachtdienst. ‘Zijn ze al afgelegd? ,vraagt de ochtenddienst. Als ik bevestigend antwoord, is hun enige reactie: O, dat is misschien wel wat zwaar geweest. Verder nog iets bijzonders?’ Na twee weken van ziekteverzuim en een laconieke houding van de bedrijfsarts besluit Marijke om haar ontslagbrief te schrijven.

Hoeveel verpleegkundigen hun beroep vaarwel zeggen na een schokkende gebeurtenis is volgens auteur Huub Buijssen onbekend. Dat dit geen zeldzaamheid is, blijkt volgens hem uit een onderzoek (1998) onder intensive care-verpleegkundigen van een algemeen ziekenhuis. Een op de zes had na een schokkende gebeurtenis overwogen om serieus te stoppen. En bijna ene op de vier kende een verpleegkundige die na een traumatische ervaring daadwerkelijk uit het vak is gestapt. Buijssen: “De meeste verpleegkundigen die een schokkende gebeurtenis meemaken en zo een psychotrauma oplopen, slagen er in na enkele dagen of weken de draad van het leven weer op te pakken. De eerste dagen of weken slapen ze nog slecht, denken ze veel aan het voorval, zijn ze angstig en paniekerig. Ze twijfelen aan zichzelf en aan hun toekomst, maar geleidelijk aan wordt dat minder. Ze voelen zich weer de oude worden.” Ongeveer een op de vijf verpleegkundigen lukt het niet om de schokkende gebeurtenis achter zich te laten en het eigen bestaan er niet meer door te laten beheersen. Ze hebben er na een maand nog bijna evenveel last van of mogelijk zelfs nog meer als vlak na de gebeurtenis. In het proces van verwerking is geen vooruitgang geboekt. Er is dan sprake van een posttraumatisch stress syndroom. Met een doelgerichte therapie kan dit syndroom worden aangepakt.

Voorkomen
Huub Buijssen pleit voor preventie. Een veilige werkplek, zelfhulpteams, tijdige signalering, goede begeleiding van verpleegkundigen, in het bijzonder leerling-verpleegkundigen, stagiaires en tijdelijke krachten. Dat is noodzakelijk om trauma’s voor het leven te voorkomen. Verpleeghulp Suzanne Buis, auteur van het boek ‘Geen tijd om aardig te zijn’, erkent na lezing van een reeks traumatische ervaringen van collega’s in de zorg pas te hebben beseft, hoeveel angst, woede en verdriet uit het verleden verdrongen had. Buis: “Omdat ik als verpleeghulp geconfronteerd werd met ingrijpende gebeurtenissen, dacht ik ten onrechte dat die gebeurtenissen gewone, alledaagse voorvallen waren. Het leek mij dat mijn eigen en andermans reacties daarop overtrokken waren. Wanneer een collega vertelde dat een patiënt haar bedreigd had, dacht ik: dat komt wel vaker voor, er is toch niemand gewond geraakt? En wanneer ik iemand dood in bed aantrof, dacht ik: ja, dat is inderdaad vervelend. Maar je kunt er niet bij stil blijven staan. Als je niet tegen een psychisch stootje kunt, kun je beter in een kledingboetiek werken.” “Nu probeer ik erover te praten als iets mij geraakt heeft. Ik schaam me niet meer voor mijn kwetsbaarheid.”

——————————————————————————–

Huub Buijssen en Suzanne Buis, Geschokt, Uitgeverij Elsevier/De Tijdstroom Maarssen, f. 17,50
Huub Buijssen en Suzanne Buis, Geraakt, Uitgeverij Elsevier De Tijdstroom Maarssen, f. 15,00
Beide boeken verschijnen 25 maart.

 

‘Wie zorgt voor het zorgpersoneel?’ Metro dinsdag 16 oktober 2001

Verpleegkundigen komen, vaker dan de gemiddelde mens, in aanraking met een opeenstapeling van indringende gebeurtenissen, blijkt uit een evaluatie van de Arbowet (Soethout en Sloep, 2000). Zij worden bijna dagelijks geconfronteerd met het hele scala aan intense menselijke gedragingen: verlies, dood en verdriet.

In veel gevallen blijkt pas later de impact van zo’n gebeurtenis. Vaak als het al te laat is en fysieke klachten zich openbaren als gevolg van niet goed verwerkte psychische ervaringen. Goede opvang is daarom belangrijk. Opvang van collega’s, die kunnen meevoelen met het verdriet en de pijn. Het Albert Schweitzer ziekenhuis in Dordrecht heeft oog voor haar werkers. In het symposium ‘Flink zijn is link’ werden onlangs de gevaren van het niet goed verwerken belicht. Een van de sprekers was Huub Buijssen, klinisch psycholoog en de Nederlands goeroe van de ‘traumaopvang in de zorg’. Van zijn hand zijn enkele boeken verschenen over dit onderwerp. Een van de belangrijkste aspecten bij een nare ervaring is dat het iemand onverwacht overkomt. “je wordt erdoor overvallen. Daarna blijft de gebeurtenis zich voor je ogen afspelen. Je kunt aan niets anders meer denken. Maar omdat de beelden en gedacht je zo’n ellendig gevoel bezorgen, doe je er juist alles aan om ze te verdringen. Je lichaam en geest bevinden zich in een verhoogde staat van paraatheid, alsof je het ieder moment opnieuw kunt beleven. Ongeveer 1 0p de 10 lukt het niet om de schokkende gebeurtenis achter zich te laten. Ze hebben er na twee maanden nog bijna evenveel last van of mogelijk zelfs nog meer dan vlak na de gebeurtenis. Dan praten we over een posttraumatische stress stoornis. Soms komt de klap of ‘naschok’ van de traumatische gebeurtenis veel later, in uitzonderlijke gevallen pas jaren nadat het incident plaatsvond.”

Risico
Volgens het World Health Report van 1997 is geweld in de afgelopen decennia enorm toegenomen. Uit cijfers blijkt dat vooral verpleegkundigen het meeste risico lopen om slachtoffer te worden van geweld. Van verpleegkundige respondenten van een omvangrijke enquête in Engeland gaf 97 procent te kennen een verpleegkundige te weten die in het afgelopen jaar was aangevallen. Bijna 75 procent gaf aan dat zij met ongewenst seksueel gedrag op het werk te maken hebben gehad. Het is daarom niet vreemd dat verpleegkundigen extra risico lopen op een posttraumatische stress stoornis. Vooral omdat deze groep in het dagelijks werk door de grote werkdruk hun verhaal niet altijd kwijt kan en men er in deze beroepsgroep van uitgaart dat ziekte en dood, verdriet en pij bij het beroep horen. Het idee bestaat dat je niet professioneel bent als je last hebt van de duistere kanten van je vak. Een van de andere sprekers van symposium was Willem van Hoogstraten. Hij werkt bij de Arbo Unie als bedrijfsarts en word regelmatig geconfronteerd et de gevolgen van een posttraumatische stress stoornis(PTSS). “Een tijd naast mij zitten bij het spreekuur voor het Albert Schweitzer ziekenhuis is voldoende om een indruk te krijgen van de narigheid die een medewerken van het ziekenhuis zoal kan overkomen. Om een paar voorbeelden te noemen: agressie van bezoekers of patiënten, ongewenste lichamelijke intimiteiten, vermeende besmetting met hepatitis B of HIV. Het maken van een medische fout, het verzorgen van ernstige zieke mensen, het overlijden van jonge patiënten. Het verwerken van dergelijke incidenten kost tijd en energie een daarmee moet, hoe lastig soms ook, rekening worden gehouden.” De commissie Donner (2000)stelde dat er jaarlijks ongeveer honderduizend arbeidsongeschikten bij komen. Daarvan heeft eenderde een psychische diagnose. Aannemelijk is dat bij de anderen, bijvoorbeeld iemand met rugklachten, ook psychische klachten op de achtergrond meespelen. Een voorzichtige schatting is dat rond de helft van de instroom in de WAO direct of indirect het gevolg is van psychische klachten. Het hoog op de strategische agenda plaatsen is dan ook een voorwaarde om stress en burnout te kunnen voorkomen.” Het Albert Schweitzer ziekenhuis heeft dat ook gedaan. Er is een Project Vangnet opgezet. Tien mensen uit de organisatie werden door Huub Buijssen getraind om hun collega’s als eerst op te vangen. Om hen de ruimte te geven het probleem en het verdriet te verwerken.

‘Verpleegkundige wil niet als kneus overkomen’ Het Parool 6 -02-95

Psycholoog bepleit opvang na schokkende voorvallen

Verpleegkundigen maken vaak ingrijpende gebeurtenissen mee waartegen ze niet zijn gewapend. Psycholoog Huub Buijssen schreef er een boekje over: Traumatische ervaringen van verpleegkundigen – als je beroep een nachtmerrie wordt. Bij de beroepsgroep is het enthousiast ontvangen. Eindelijk erkenning.
Door ROELFIEN SANT

DEN DOLDER – ‘Het is mijn laatste avond van de nachtdienst. Om half drie schiet me plotseling te binnen dat ik nog niet naar het lek in de kelder ben geweest. De kelder heeft een zijdeur waardoor de bewoners na elf uur het verpleeghuis binnen kunnen komen.’ (…) ‘Als ik de kelder binnen ga, voel ik plotseling dat er iemand achter me staat. Voordat ik om kan kijken pakken twee handen me beet. Mijn eerste gedachte is dat het een collega is die een grap uithaalt. Ik kijk schuin over mijn schouder en zie een vrij grote, blonde man. Ik schrik enorm. Puur uit angst geef ik een keiharde gil. De man verslapt zijn greep, ik ruk me los en zet het op een lopen. Ik neem de trap en ren de eerste verdieping. Ik ben gepakt, er was iemand in de kelder, breng ik met moeite uit tegen het nachthoofd.’ “Deze traumatische ervaring heeft eigenlijk niks met het vak te maken.” Zegt Buijssen. “Verpleegkundigen in grote verpleeghuizen of psychiatrische inrichtingen hebben steeds vaker te maken met insluipers. Maar er was meer. Deze vrouw is hierdoor totaal van slag geraakt.” “Ze stuurt de ondernemingsraad een briefje met voorstellen voor extra beveiliging en wil, omdat er allerlei verhalen over het incident de ronde doen, een verslag schrijven in het mededelingenblad van het verpleeghuis. De directie verbiedt het. De leiding wil het voorval, dat vier maanden eerder plaatsvond, niet weer alle aandacht te geven. Het slachtoffer voelt zich hierdoor onbegrepen en geïsoleerd. Ze zoekt en vindt na vierteen maanden een andere baan. Maar de gebeurtenis blijft haar achtervolgen. Na vier jaar is ze er nog niet overheen.”

Huub Buijssen werkt bij de H.C. Rümke Groep in Den Dolder met psychiatrische patiënten. Daarvoor was hij onder meer werkzaam als psycholoog bij de kruisvereniging in Breda. “Als verpleegkundigen hun vak goed willen doen, moeten ze hun emotie niet wegdrukken. Je moet je in de patiënt kunnen verplaatsen. Maar als je je gaat inleven ga je ook een beetje van ze houden. Dat maakt je enorm kwetsbaar. Verpleegkundigen hebben het meest met de patiënt te maken. Bijna niet een verpleegkundige heeft een rimpelloos verleden.” “Verpleegkundigen hebben meer dan anderen te maken met mensen in een kritieke situatie in hun leven. Je kunt hun in de opleiding voorbeelden geven van wat anderen is overkomen en vertellen wat ze moeten doen als een collega of zijzelf iets aangrijpends meemaken.” “Het wezen van een trauma is dat er twee sterke krachten opgang komen: de beelden van het gebeurde die zich aan je opdringen en de kracht die beelden te willen verdringen. Die laatste kracht is het sterkste en wint het vaak als de omgeving bepaalde signalen niet opvangt. Bij de verpleegkundigen is er vanaf het begin van de opleiding ingestampt dat ze er zijn voor de patiënten. Dat maakt het moeilijk voor jezelf op te komen, helemaal als het gedrag van een patiënt de oorzaak is van je ellende.” In 1992 werd in Amsterdam het derde wereldcongres gehouden over traumatische gebeurtenissen. Buijssen woonde dat bij als freelance korpspsycholoog van de gemeentepolitie Breda. “Er waren voordrachten over traumatiserende ervaringen van brandweerlieden, politiemensen, treinmachinisten, reddingswerkers, soldaten, maar niet over verpleegkundigen. Dat verbaasde me. Ik heb toen in Verpleegkundige Nieuws een artikel over het onderwerp geschreven. Daarop kwamen zoveel reacties dat ik besloot er een boekje over te maken.” Buijssen is nu bezig een zelfde soort boekje te schrijven, maar dan voor artsen. “Het was niet zo eenvoudig om aan praktijkverhalen te komen. In de medische wereld praat men niet graag over wat er fout gaat. Het blijkt voor verpleegkundigen heel moeilijk om uit de anonimiteit te treden. Sommigen waren bang voor problemen met hun werkgever. Praten over schokkende gebeurtenissen wordt door de leiding van de instellingen vaak gezien als de vuile was buiten hangen.”

“De meeste verpleegkundigen die ik sprak wilden niet meewerken omdat ze zich schaamden over wat hun was overkomen. Die schaamte kon zelfs niet weggenomen worden als ik toezegde hun naam niet te vermelden en enkele basisgegevens te veranderen om zo de kans op herkenning tot een minimum te beperken.” “Bij banken, bij de politie, kortom in tal van organisaties is een beleid ontwikkeld voor de opvang van personeel dat geconfronteerd is met een schokkende gebeurtenis. Bij gezondheidsinstellingen ontbreekt dat grotendeels. Voor een deel heeft dit te maken met de verzwegen opvatting binnen deze instellingen dat verpleegkundigen bestand dienen te zijn tegen schokkende gebeurtenissen en anders niet geschikt zijn voor het vak.” “Het is al te optimistisch gedacht dat verpleegkundigen zelf aan de bel trekken als ze psychisch in de knel zitten. Uit onderzoek blijkt dat juist de personen die er slecht aan toe zijn geen hulp vragen. Veel verpleegkundigen zijn bang voor kneus of softie te worden uitgemaakt. De belangrijkste reden voor hun zwijgen is echter dat ze schrikken van hun eigen gevoelens. Ze herkennen zichzelf niet meer.” Buijssen pleit voor een betere voorlichting en voor speciale opvangteams in de instellingen. “Het probleem is dat opvangteams geld kosten. Op de leden zal ook buien diensttijd een beroep worden gedaan. Dat moet gecompenseerd worden in tijd of geld, en financiële speelruimte is er bij de gezondheidsinstellingen niet.”

H. Buijssen: Traumatische ervaringen van verpleegkundigen – als je beroep een nachtmerrie wordt, uitgeverij De Tijdstroom, ƒ24,50.

‘Cursus luisteren naar collega in ziekenhuis.’ Utrechts Nieuwsblad woensdag 31 januari 2001

Cursus luisteren naar collega in ziekenhuis
Door Helma van den Berg
Utrecht

Het centraal Militair Hospitaal in Utrecht heeft als een van de eerste ziekenhuizen in Nederland personeel opgeleid om collega’s te helpen na traumatische ervaringen op het werk. Vandaag worden aan de eerste zeven personeelsleden de certificaten ‘collegiale trauma-opvang’ uitgereikt. Het CMH volgt hiermee de ziekenhuizen in Den Helder, Leidschendam en Winschoten. De meeste brandweer- en politiekorpsen in Nederland hebben al eerder de cursus ingevoerd.

In de nieuwe CAO voorverplegend personeel is vorig jaar opgenomen dat elk ziekenhuis opvang structureel moet regelen voor personeel dat geconfronteerd wordt met aangrijpende gebeurtenissen op het werk. Het plotselinge overlijden van een patiënt kan zo’n ervaring zijn, maar ook een mislukte reanimatie, zelfmoord, mishandeling door een psychiatrische patiënt of verpleegkundige fout. De aanpassing van CAO gebeurde op aandringen van de bond voor verpleegkundigen NU 91. Volgens de bond laten ziekenhuizen verpleegkundigen na zo’n traumatische ervaring vaak in de kou staan. Uit onderzoek van NU 91, in het voorjaar van 1999, bleek dat ruim de helft van het verplegend personeel in algemene ziekenhuizen de voorgaande vijf jaar op het werk een zodanig ingrijpende gebeurtenis meemaakte, dat ze daar minimaal enige dagen helemaal door in beslag werden genomen. Hoewel slechts een op de twintig zich na zo’n gebeurtenis ziek meldde, overwoog ruim een op vijf serieus een ander beroep te kiezen. Tweederde van de vijfhonderd ondervraagden meldde dat zij adequaat zijn opgevangen. De meesten door collega’s. Meer dan de helft van de ziekenhuizen had ten tijde van de CAO- onderhandelingen geen protocol voor de opvang van eigen personeel. Volgens beleidsmedewerkers Arbo-coördinator Ferry Zoutenbier en sociaal psychiatrisch verpleegkundige Johan Heine van het Centraal Militair hospitaal (CMH) omdat het voor kort werd gedacht dat verpleegkundigen die hun vak verstaan, door emotionele ervaringen onberoerd blijven.

„Er heerste in deze sector een cultuur van’ niet zeuren, dat hoort bij je werk’. Je vond het zelf ook niet professioneel om over je problemen te praten. Met gevolg dat voor menigeen het beroep een nachtmerrie werd.” Aangemoedigd door de nieuwe CAO en de Arbo-wet, krijgen ziekenhuizen nu meer oog voor nazorg van verpleegkundigen. Onder meer door onderlinge opvang waarvoor nu ook de eerste cursussen zijn geïntroduceerd. Opmerkelijk is dat juist het CMH, met de traditie van een machocultuur van het leger, tot die kopgroep behoort. Maar volgens Heine is ook binnen defensie een kentering gekomen: „Juist door onze ervaringen van mensen die naar oorlogslanden zijn uitgezonden geweest, weet defensie dat het verwerken van trauma’s heel belangrijk is. Dat het juist goed is om vaak en veel over je verdriet te praten. En personeel van een ziekenhuis van defensie loopt een extra risico om tegen emotionele problemen aan te lopen.” De cursus is ontwikkeld door psycholoog Huub Buijssen van de geestelijke gezondheidsgroep. Altrecht in Utrecht die ook de trainingen gaf. Volgens hem is het heel goed mogelijk dat collega’s elkaars hulpverlener zijn. „Niet iedereen kan dit even goed. Mensen die zich van nature bij andere mensen betrokken voelen, hebben een fikse voorsprong. Want trauma-opvang bestaat zeker voor de helft uit het kunnen tonen van compassie, van echt meeleven.” De andere helft kun je leren. Ondermeer door geen ongevraagde adviezen te geven, niet te gaan wroeten naar gevoelens en tijdig signalen te herkennen van verstoorde verwerking,. Daarmee kan heel wat leed worden voorkomen, zegt Buijssen: „De kans dat je niet meer afkomt van een posttraumatische stress-stoornis, of er nog andere psychiatrische aandoeningen bij krijgt, neemt toe naarmate je er langer mee rondloopt.” Heine heeft het belang van collegiale opvang aan den lijve ervaren: „Ik zorgde in Zaïre voor psychische ondersteuning van soldaten die in de vluchtelingenkampen moesten werken. Maar na twee, drie weken had ik zoiets van, ik moet vandaag nog naar huis. Tot ik zelf mijn hart bij een collega kon luchten. Toen kon ik er weer even tegen aan.” Carmen Polman (28) waarnemend hoofd bedrijfsvoering van het CMH, is een van de mensen die vandaag het cursuscertificaat krijgt: „Ik zie wel eens dat collega’s niet los kunnen komen van hun werk. Dat zij zich daardoor soms ziek melden. Voor die collega’s wil ik iets kunnen betekenen.” En de cursus heeft al baat gehad, zegt Polman: „Ik heb geleerd dat het geven van tips niets oplevert. Daar had ik namelijk een handje van. Mensen willen jou niet horen, ze willen juist hun eigen verhaal kwijt,”

Als je beroep een nachtmerrie wordt – Zaanse krant

Door Patricia van der Zalm

Herhaaldelijke confrontatie met pijn, ellende en dood wordt in de verpleging gezien als beroepsrisico. Je moet er maar tegen kunnen, anders lijk je niet geschikt voor het vak. “Maar angst, schaamte mislukking, schuld, paniek en verdriet zijn voltrekt normale reacties op abnormale belevenissen”, vindt de Utrechtse psycholoog Huub Buijssen. Over emotioneel schokkende gebeurtenissen binnen de ziekenhuismuren schreef hij het indringende boekje ‘Traumatische ervaringen van verpleegkundigen’ met de veelzeggende ondertitel ‘Als je beroep een nachtmerrie wordt’.

Nooit eerder meent Buijssen – werkzaam bij de Rümke Stichting in Den Dolder – is er een beeld geschetst van wat verpleegkundigen (en artsen) in hun werk moeten meemaken. De emotionele zwaarte van het beroep is nooit eerder onderzocht, laat staan op schrift gesteld. Terwijl voor aanpalende ‘trauma- beroepen’ als politieman/vrouw, brandweerman/vrouw en treinmachinist (vanwege zelfmoordenaars die voor de trein springen) al jarenlang hulp en opvang is geregeld. Het is hoog tijd, vindt Buijssen, om ook verpleegkundigen praktische trainingen en spoedcursussen te geven. “Daarmee laat je als leiding van een zieken- en verpleeghuis zien dat je het belangrijk vindt en dat je het beroep en de medewerkers serieus neemt.” In ziekenhuizen blijkt over het algemeen weinig aandacht te zijn voor de emotionele zwaarte van het beroep van verpleegkundige, verzorgende en arts. Een kwestie van traditie, lijkt het.

Bang
“Lijden en dood, daar word je geacht tegen te kunnen. Maar als een psychiatrische patiënt je bijna wurgt, kun je je daar moeilijk op voorbereiden. Dan moet je heel sterk in je schoenen staan of heel onverschillig tegenover je leven. Verpleegkundigen zijn vaak beschroomd om te vertellen dat ze totaal van de kaart zijn, bang om erop te worden aangekeken, bang om er niet meer bij te horen, bang om te falen.”

“Daarom proberen zo vaak eerst met zichzelf in het reine te komen. En juist dan kan het goed mis gaan. Volstrekt normale reacties overigens op abnormale gebeurtenissen. “Traumatische incidenten zijn volgens Buijssen bedreigend ‘want ze raken direct je eigen angsten, zeker als het kinderen betreft’. Het is niet per definitie de ingrijpende gebeurtenis die traumatiseert, maar vooral de situatie waarin die zich voordoet. “Van twee mensen die met een griepbacil in aanraking komen, krijgt de een griep, de andere niet. Hoe en trauma aankomt, hangt af van de persoon, de omstandigheden, de reacties van de omgeving en de opvang.”

Dat brengt Buijssen op de onbewust motieven om een bepaald beroep, bijvoorbeeld de verpleging te kiezen. “Een tekort aan aandacht en interesse als kind of een nare gebeurtenis van vroeger is voor sommigen juist reden om later voor de verpleging te kiezen. Ik ken een gezin waarin de vader last had van epileptische aanvallen; voor kinderen kan dat heel beangstigend zijn. Drie van de vier kinderen uit dat gezin zijn, toeval of niet, in de verpleging gegaan. Een verpleegkundige wiens moeder vroeger zelfmoord heeft gepleegd, kan bij een soortelijke situatie in zijn werk finaal instorten. Ineens kan het te veel zijn.”

In het verlengde ligt: iemand die als kind is mishandeld, kan een partner kiezen die hetzelfde doet. “Het is spannender en vooral een manier van verwerken van vroeger leed: als ik die partner verander, krijg ik grip op mijn eigen verleden. Pathologische (partner -of beroeps) keuze heet dat. Maar meestal werkt dat niet.” In Nederland werkt ongeveer een kwart miljoen mensen in de gezondheidszorg. Traumatische gebeurtenissen liggen op de loer. In het boek vertelt iemand hoe een ernstig zieke patiënt er ondanks de veelvuldige controles toch in slaagde zich in de badkamer de hals door te snijden. Tijdens die controles bezorgde de man de verpleegkundige’ een heel vreemd gevoel. Hij is niet verward of onrustig, maar juist heel kalm en berustend’, reden om elk kwartier te gaan kijken. De personeelsbezetting is die nacht minimaal, de telefoon gaat, de patiënten moeten tegen het ochtendgloren gewassen worden en die aandacht voor ‘ meneer T,’ verslapt even. Dan gaat het ineens snel. De verpleegkundige trekt de badkamerdeur open en kijkt recht in het gezicht van meneer T.’ We kijken elkaar aan maar hij ziet me niet. Hij hangt op de wc, want zitten kun je het niet noemen. Hij is naakt en zit helemaal onder het bloed’. Hij overlijdt. De dienstdoende chirurg reageert: ‘Hoe hebben jullie zoiets nou kunnen laten gebeuren? Dat noemt zich dan verpleegkundige’. Ze hield een dagboek bij. ‘Woensdag 5 september 1991. Help! Vanochtend heb ik een patiënt dood laten gaan. (..) Het is mij schuld. Het was mij patiënt. Hoe moet ik mezelf verantwoorden? (..) Oh God, ik ben zo bang voor de afdeling, de patiënten. Kan ik het werk nog wel aan?’ ‘Dinsdag 11 september 1991. Uit de autopsie is gebleken dat de heer T. is overleden ten gevolge van het ongeval. (…) Ik heb vanmiddag het schaartje gevonden. Ik heb het met een pincet in een envelop gedaan. Er mochten geen vingerafdrukken van mij op komen. Ik heb het goed verborgen want het is bewijsmateriaal. Word ik nu echt gek?’ De opvang is niet moeilijk, vindt Buijssen. “Maar het moet wel geregeld worden. Voorwaarde is dat een afdelingshoofd begrijpt waar het over gaat. Er moet geen sfeer heersen waarin gevoelens als gezeur worden afgedaan. Je zou trouwens zeggen dat verpleegkundigen goed getraind zijn in gesprekstechnieken, maar ze vragen niet door. Ze willen juist helpen, niet confronteren.”

‘Traumagesprek’
En toch: dezelfde energie die wordt gestoken in goed bedoelde opmerkingen als ‘het leven gaat door, kop op, het slijt wel’ kan net zo goed worden gebruikt om te vragen: ‘vertel eens wat je dwars zit’, vindt Buijssen. “Bij psychisch lijden wordt vaak om de pijn heen gedraaid. Maar als iemand een doorligwond heeft, behandel je toch die wond en niet zijn tenen?” Dus waarom geen ‘traumagesprek’ voeren in plaats van een gesprek vol troostende woorden die niet echt helpen?

“Liefst binnen 24 uur, ook als iemand in een shock verkeert. De essentie van een trauma is dat twee tegenpolen om voorrang strijden: de beelden van wat er is gebeurd en de wens om die beelden te verdringen. Als er niet snel over wordt gepraat is de kans groot dat iemand het voorval gaat verdringen, dat de beelden vervagen maar niet verdwijnen. Vertellen, dus. Zeker een keer het hele verhaal, maar liefst heel vaak. Anders is het gevolg: slecht eten, slecht concentreren, slecht slapen. Een trauma lijkt wat dat betreft op een hevige verliefdheid.”

Illustratief is het volgende voorbeeld uit het boek. Een verpleegkundige, betrokken bij een hartstilstand van een patiënt en vergeefs herstellen van het hartritme (‘de man had van de ingreep zelfs brandwonden op zijn borst gekregen en vroeg: ‘alstublieft zuster, niet meer doen’, maar ik ging door; ‘het moet echt, meneer, voor uw eigen bestwil’) had wel door de grond willen zakken toen ze later de hevig huilende echtgenote van de overleden patiënt zag. ‘Op dat moment wenste ik dat de grond zich voor mijn voeten zou openen zodat ik kon verdwijnen. Want het was mijn schuld. Er gebeurde iets in me; ik verstarde. Ik heb er niet meer over gepraat, jarenlang niet. (…) ik heb maandenlang nachtmerries gehad; het was iets dreigends maar ik kon het nooit in beelden pakken. Ik werd altijd drijfnat en met hartkloppingen wakker.’

——————————————————————————–

Huub Buijssen, Traumatische ervaringen van verpleegkundigen. Als je beroep een nachtmerrie wordt, Uitgeverij De Tijdstroom, Utrecht, f24,50

‘Verpleegkundigen volgen spoedcursus omgaan met stress.’ Nieuwsblad van het Noorden 19-1-2001

Van onze verslaggever
LOUIS VAN KELCKHOVEN

Winschoten – acht verpleegkundigen van het Sint Lucas-ziekenhuis in Winschoten hebben als eerste in het Noorden een opleiding gevolgd voor hulp bij post traumatische stresstoornissen. Populair gezegd is de opleiding een spoedcursus omgaan met stress bij verpleegkundigen, die bij het uitoefenen van hun beroep met een ingrijpende gebeurtenis zijn geconfronteerd. Leden van dit zogenaamde ‘Collegiaal opvang Team’ krijgen vandaag hun certificaat. Met zijn boek Traumatische ervaringen van verpleegkundigen’ bond psycholoog Huub Buijssen zes jaar geleden de kat de bel aan. “In tegenstelling tot beroepsgroepen als politie, brandweer en reddingswerkers, werden trauma’s bij verpleegkundigen niet erkend. Er werd domweg gezegd dat aangrijpende gebeurtenissen bij het vak hoorden.” Een psychotrauma is een lichamelijke/psychische reactie op een hele ingrijpende gebeurtenis. “Er zijn drie kenmerken”, zegt Buijssen. “Het veelvuldig opnieuw beleven van de gebeurtenis, het proberen te vermijden daarvan en een verhoogde alertheid. We spreken van een post traumatische stresstoornis als er na anderhalve maand geen vooruitgang is en de betrokkene nog steeds door het voorval in beslag wordt genomen.” Als voorbeelden van ingrijpende voorvallen waarmee een verpleegkundige te maken kan krijgen noemt Buijssen een fatale fout van een verpleegkundige, meerdere patiënten die in een nacht overlijden of suïcide van een patiënt. “Maar het kan ook zijn dat er sprake is van ongewenste intimiteiten, bijvoorbeeld als een patiënt in zijn benadering van een verpleegkundige te ver gaat. Verpleegkundigen kunnen ook slachtoffer worden van fysiek geweld, wanneer patiënten naar hun zin te lang moeten wachten voordat worden geholpen.”Buijssen hecht eraan te zeggen dat dergelijke voorvallen weliswaar ingrijpend zijn; maar dat de emotionele reacties puur menselijk zijn. “We moeten er voor oppassen om er niet meteen een psychiatrisch geval van te maken.”

“Verpleegkundigen houden zich vaak groot en willen het team niet lastig vallen met hun problemen. Stelregel is dat het team de plicht heeft om hulp te verlenen, maar dat degene met de klachten het recht heeft om de hulp te weigeren.”Buijssen zegt dat het verhelpen van een klacht moeilijker wordt naarmate iemand er langer mee rondloopt. “Maar hoe hopeloos het soms ook lijkt, het blijft zaak om hulp te bieden. Een luisterend oor betekent al heel veel.” Het verlenen van hulp is vaak een vertrouwenskwestie. “Voor Winschoten hebben we acht mensen, met ruime verpleegkundige ervaring, gevraagd de opleiding te volgen.” Psycholoog Buijssen noemt het belangrijk wanneer hulp bij een ingrijpende gebeurtenis uit de eigen omgeving komt. “Elkaar opvangen, zoals in de gemeenschap van Volendam gebeurt, is veel beter dan psychiaters inschakelen. De omgeving trekt zich terug als ze zien dat professionele hulp verleend wordt. Bovendien denken mensen dat er iets met hen niet in orde is als ze bij de psychiater lopen.”

 

 

‘Misplaatste flinkheid breekt verpleegkundige op.’ De Volkskrant, 12 juli 1999

Van onze verslaggeefster
Ellen de Visser
UTRECHT

Verpleegkundige Mathilde Bos had nog nooit een dode gezien toen ze vlak na haar diplomering op een psychiatrische afdeling ging werken. Tijdens een van haar eerste nachtdiensten kwam ze voor een gesloten douchedeur te staan. De douche liep, ze wist meteen dat er iets ernstig mis was. Een patiënt bleek zich te hebben opgehangen aan de ceintuur van zijn ochtendjas. Toen ze de deur opende, lag hij in zijn strop. Ze maakte de reeks nachtdiensten af en vroeg daarna overplaatsing aan naar een andere afdeling. Sindsdien heeft ze nooit meer een nachtdienst gedraaid. Met haar collega’s sprak ze niet over de reden van haar vertrek. Nu, vijftien jaar later, heeft ze nog altijd last van de gebeurtenis. ‘Ik herinner me nog de paniek voor de deur.’ Wijkverpleegkundige Renze Vink werkte al een paar jaar op een consultatiebureau toen ze een op het eerste gezicht gezonde baby onder ogen kreeg. De moeder maakte zich ernstig zorgen, Vink stelde haar gerust. De volgende dag overleed het kind. ‘Ik heb echt niet gezien dat de baby ziek was’, zegt ze. ‘En toch voelde ik me zo schuldig. Hoe kon ik mijn eigen ogen nog geloven?’ ze stuurde de ouders een condoléancebrief, maar zij wilden haar niet zien. Een week later diende ze haar ontslag in. Misplaatste flinkheid. Zo karakteriseert beleidsmedewerker M. Bogers van vakbond Nu91 de beroepshouding van verpleegkundigen. ‘Even naar de wc om uit te huilen en dan diep ademhalen en verder. Ze eisen van zichzelf dat ze snel de draad weer oppakken.’ Uit een enquête van Nu91 blijkt dat velen daar moeite mee hebben.

Een op de vijf verpleegkundigen lukt het niet om een traumatische gebeurtenis achter zich te laten. Zij lijden vaak aan een posttraumatische stress-stoornis. De nazorg is gebrekkig: de verpleegkundige moet meestal na een kop koffie en een sigaret weer aan het werk. Bogers: ‘Het idee heerst nog altijd dat emotionele gebeurtenissen nu eenmaal bij het vak horen en dat verpleegkundigen daar maar tegen moeten kunnen.’ Ook de werkdruk speelt een rol. De tijd ontbreekt vaak om rustig met een collega te praten. ‘Het circus draait door’, zegt Bos. ‘Voor collega’s is het een incident. Bij jou zit het in je lichaam.’ De reactie op een trauma is volgens Vink des te heftiger als een verpleegkundige het gevoel heeft een fout te hebben gemaakt. ‘Een ambulancebroeder mag emotioneel reageren na een mislukte reanimatiepoging. Maar wat moet een verpleegkundige die vergeet het bedrek omhoog te doen waardoor een patiënt uit bed valt, of die een tienvoudige dosis inspuit? Dat is pijn waar niet mee valt te scoren. En dat is waar verpleegkundigen zo bang voor zijn. Maar je bent God niet, het gebeurt.’ Vink werd na haar gemiste diagnose door de thuiszorginstelling ontboden. De ouders hadden een rechtzaak aangespannen, Vink kreeg zwijgplicht opgelegd en wil dan ook niet met haar echte naam in de krant. ‘Ik zie de manager nog woedend en met opgeheven wijsvinger voor me staan. Jij hebt geen fout gemaakt, riep ze. Dat heeft me erg veel pijn gedaan. De organisatie moet achter je staan, vragen hoe het met je gaat, en niet uit angst voor de goede naam je fout ontkennen.’

Hoe heftig de ervaringen van verpleegkundigen zijn, blijkt uit de verhalen die klinisch psycholoog Huub Buijssen heet vermeld. Verpleegkundigen schreven hem over de meest uiteenlopende onderwerpen: het sterven van een kind, zelfmoord, agressie van patiënten, de eerste keer een overledene afleggen, alleen in de lift met een patiënt die bijna stikt, in het holst van de nacht met een lijk naar het mortuarium. Buijssen stelde samen met een verpleeghulp Suzanne Buis vier boeken samen over het onderwerp. Geschokt (over de somatische zorg) en Geraakt (over de psychiatrie) verschenen vorige maand (Elsevier/ De Tijdstroom; ƒ19,60 en ƒ16). De verhalen uit de thuiszorg en de geestelijke gezondheidszorg worden binnenkort gebundeld. Vooral leerling-verpleegkundigen zijn kwetsbaar, weet Buijssen. ‘Ze worden op jonge leeftijd met dingen geconfronteerd die een ander pas veel later of helemaal niet meemaakt.’ Hij pleit voor extra aandacht in de opleiding. Leerlingen worden nu nauwelijks voorbereid op indringende gebeurtenissen. Bos is sinds een aantal jaren docent aan een hbo-v. Ze heeft voor haar leerlingen een les samengesteld over traumatische ervaringen. ‘Ik beschouw het als mijn missie. Leerlingen reageren vaak angstig als ze zich realiseren wat ze kunnen meemaken. Ik vertel dat ze veel kunnen hebben, als ze maar op de juiste manier met heftige gebeurtenissen omgaan. ‘Openheid is het sleutelwoord. Zorg dat je blijft praten, tot lang na het incident. Je weet van jezelf vaak niet hoe je reageert op een trauma. De reactie komt vaak later. Dat kun je nog weleens akelig verrassen.’

Helft verplegers heeft traumatische ervaring
Ruim de helft van de verpleegkundigen heeft de afgelopen vijf jaar een traumatische gebeurtenis meegemaakt, blijkt uit een onderzoek van Nu91, de beroepsorganisatie van de verpleging. Een op de vijf heeft na zo’n gebeurtenis serieus overwogen om uit het vak te stappen. Vooral leerlingen blijken kwetsbaar. Ruim 30 procent staakt de opleiding voortijdig. Volgens deskundigen zou dat vaak te maken kunnen hebben met trauma’s op het werk. Naar traumatische ervaringen in de gezondheidszorg is nog weinig onderzoek gedaan. Een paar jaar geleden werd een studie verricht naar agressie in de psychiatrie.

Daaruit bleek dat ruim de helft van de personeelsleden in psychiatrische instellingen minstens een keer per jaar letsel op. Maar zelfs psychiatrisch verpleegkundigen – die vaker met geweld worden geconfronteerd dan politieagenten – worden op hun werk amper opgevangen. Uit de enquête van Nu91 blijkt dat slechts in 15 procent van de instellingen nazorg is geregeld. Daarmee loopt de gezondheidszorg ver achter bij andere beroepsgroepen. Voor politieagenten en brandweerlieden die een menselijk drama meemaken, machinisten die een ‘springer’ voor de trein krijgen en bankemployés die worden overvallen, is al jaren nazorg geregeld. Nu91 heeft tijdens de recente CAO-onderhandelingen met de ziekenhuizen invoering van een trauma-protocol geëist. De ziekenhuizen hebben toegezegd op korte termijn opvang en nazorg voor hun personeel te regelen.

 

“‘Een halt aan huilen op de wc.’ De Radbode (personeelsblad Radboudziekenhuis), september 2000

In de zorgsector is het slecht gesteld met de opvang van personeel na een traumatische gebeurtenis, bleek dit voorjaar uit onderzoek. En dat terwijl het verplegend personeel met regelmaat een schokkende gebeurtenis meemaakt. Om de opvang te verbeteren presenteren NU’91 en Nursing99 op bijeenkomsten onder de titel ‘Geschokt! Geraakt! Opgevangen?’ een traumaprotocol. “We moeten zuinig zijn op onze verpleegkundigen.”

“Ze werd binnen gebracht tijdens m’n nachtdienst. Ze was 74 jaar, totaal verbrand. De arts vertelde haar dat pijnbestrijding het enige was wat hij kon bieden. Dat ze hoe dan ook zou overlijden. Maar ze antwoordde dat ze geen pijnbestrijders wilde, dat ze dan te suf zou zijn en ze wilde graag bewust afscheid nemen. Later zei ze tegen me: ‘Ik realiseer me best dat er een keer een eind aan moet komen, maar dat dit nou de manier moet zijn waarop ik eruit moet stappen…’. Ik heb de naaste familieleden en vrienden gebeld en uitgelegd hoe de situatie ervoor stond. Gezegd dat ze niet moesten schrikken van haar uiterlijk. Ik was er de hele tijd bij.”
Het is al weer een paar jaar geleden dat verpleegkundige Henna Ruyssenaars de 74-jarige vrouw begeleidde op de afdeling spoedeisende hulp. Maar nog altijd ziet ze de verbrandde vrouw haarscherp voor zich als ze aan haar denkt. Ze zegt: “Je gaat professioneel met de zaken om. Je doet gewoon de dingen die je moet doen. Maar dat wil nog niet zeggen dat het je niet persoonlijk raakt.” Dat ze er geen trauma aan over heeft gehouden, wijt Ruyssenaars onder meer aan het feit dat ze diezelfde ochtend haar ei kwijt kon bij de collega’s die die nacht ook in de buurt waren. “Ik ben niet meteen naar huis gegaan. Ben nog even blijven napraten.”
Maar vaak ontbreekt daarvoor de rust, heeft 27 jaar ervaring op de afdeling spoedeisende hulp haar wel geleerd. “We krijgen hier de een na de ander binnen, waardoor je praktisch nooit tijd hebt om een pas op de plaats te maken.”

Sterfgevallen
De kans dat verplegend personeel een trauma oploopt is, vergeleken met andere beroepsgroepen, vrij groot. Uit onderzoek in opdracht van NU ’91 afgelopen voorjaar onder 500 verpleegkundigen en verplegers in algemene ziekenhuizen bleek dat de helft de afgelopen vijf jaar een traumatische gebeurtenis meemaakte. Sterfgevallen, vooral die van kinderen, komen het hardst aan. De respondenten gaven aan dat ze gemiddeld een tot vijf dagen nodig hebben om de ervaring te verwerken. Een vijfde zei serieus te hebben overwogen uit het vak te stappen of elders werk te zoeken.

Volgens klinisch psycholoog en trainer in traumaopvang Huub Buijssen is er sprake van een ‘posttraumatische stresstoornis’ als iemand een maand na een ingrijpende gebeurtenis nog steeds vrijwel aan niets anders kan denken. Wat hij of zij heeft meegemaakt trekt nog steeds met regelmaat aan z’n geestesoog voorbij en lichaam en geest zijn voortdurend in een verhoogde staat van paraatheid. Volgens Buijssen, auteur van ‘Geschokt’ en van ‘Geraakt’, twee boekjes over traumatische ervaringen van verplegend personeel, kampt een op de vijf mensen die een traumatische gebeurtenis meemaken, met zo’n stoornis.

Buijssen: “Wat het voor verpleegkundigen extra moeilijk maakt, is dat ze vaak een band hebben ontwikkeld met een patiënt. Als zo’n persoon suïcide pleegt of je ziet ‘m voor je ogen stikken, dan grijpt dat sterker aan dan wanneer de patiënt alleen een nummer voor je is.” Daar komt bij dat verpleegkundigen geacht worden de familie op te vangen. En dat kan zwaar zijn, weet ook Henna Ruyssenaars. “Op zo’n moment krijg je met hevige emoties te maken en met duizenden vragen die je vaak niet kunt beantwoorden. Je hebt de familie eigenlijk weinig te bieden. Je kunt ze aandacht geven, een praatpaal voor ze zijn, meer kun je niet doen. Dat is een moeilijk punt van ons werk.”
Heeft de verpleegkundige op het moment van de traumatische gebeurtenis ook tegenslag in de privésfeer, zoals een familielid dat overlijdt, of gaat het om een heel kwetsbare persoonlijkheid, dan is de kans groter dat hij of zij de gebeurtenis niet goed verwerkt. Dat is ook het geval als er tijdens de verpleging fouten zijn gemaakt met fatale gevolgen.

Steun van collega’s is volgens Buijssen essentieel bij schokkende gebeurtenissen.”Een verpleegkundige vertelde me dat er tijdens haar nachtdienst vijf patiënten overleden, terwijl dat er normaliter misschien een of twee zijn. Ze was er nogal van onder de indruk en toen haar leidinggevende dat zag, zei die: ‘Als je daar niet tegen kunt, moet je misschien eens uitkijken naar een ander vak.’ Zo’n opmerking maakt de kans groter dat iemand een traumatische gebeurtenis niet goed verwerkt.”

Slachtoffer
Een protocol om de opvang te regelen, is geen gemeengoed in ziekenhuizen, bleek uit het onderzoek van NU’91. Vijftien procent van de respondenten gaf aan dat er binnen hun instelling een opvangprotocol is. Dat overigens in minder dan de helft van de gevallen daadwerkelijk wordt gebruikt. Bijna eenderde van de ondervraagden wist niet of het ziekenhuis bij trauma’s vaste regels hanteert. Dat er wel een protocol voor traumazorg moet komen, daar was ruim tachtig procent van het ondervraagde verplegend personeel het over eens.

“Eigenlijk is het heel raar dat traumaopvang in de zorgsector niet is geregeld”, zegt beleidsmedewerker NU’91 Marcellino Bogers. “Bij de brandweer is traumaopvang al jaren praktijk en ook de politie heeft er protocollen voor. Ik hoorde van een geval waarbij iemand suïcide wilde plegen door onder een trein te springen en dat daar een traumateam voor de machinest aan te pas kwam, een team voor het slachtoffer, maar voor de verpleegkundige die erbij was, was niets geregeld. Dat is natuurlijk belachelijk. We moeten zuinig zijn op onze verpleegkundigen, het zijn er tenslotte steeds minder.”

Voor NU’91 waren de onderzoeksresultaten reden om te pleiten voor een betere nazorg in de ziekenhuizen in geval van schokkende gebeurtenissen. Het pleidooi had succes. In vier CAO’s die de beroepsorganisatie van verplegend personeel sloot met de ziekenhuizen is expliciet opgenomen dat de werkgever zorgt draagt voor een adequate opvang van medewerkers die een traumatische ervaring hebben gehad. Ook staat in de CAO’s dat de werkgever in overleg met de Ondernemingsraad een regeling ontwerpt.

NU’91 hoopt dat het protocol komend voorjaar een feit zal zijn in de betrokken ziekenhuizen. “En als er meldingen komen van verpleegkundigen die verklaren dat ze ten onrechte niet zijn opgevangen, dan zullen wij de eerste zijn die de instellingen zullen wijzen op de inspanningsverplichting die in de CAO is vastgelegd”, zegt Bogers.
Hoewel de CAO-onderhandelingen voor Academisch Ziekenhuizen nog moeten starten, gaat Bogers ervan uit dat de bepalingen over nazorg ook in die CAO wordt opgenomen.

Blik deskundigen
Klinisch psycholoog Buijssen verwacht veel van een protocol voor de opvang bij ingrijpende gebeurtenissen. “Als je voor de juiste opvang zorgt, kun je het aantal mensen dat een posttraumatische stoornis oploopt, verminderen. Ik denk dat het bijvoorbeeld belangrijk is dat al het verplegend personeel een eerste opvanggesprek leert voeren. Dat kun je in een paar uur tijd leren. En het mes snijdt aan twee kanten: verpleegkundigen komen in een ziekenhuis voortdurend in aanraking met traumatische patiënten. Met een cursus traumaopvang kunnen ze niet alleen hun collega’s beter begeleiden maar ook hun patiënten.”

Bogers en Buijssen hebben samen een aantal eisen opgesteld waaraan een traumaprotocol zou moeten voldoen. Bogers: “Bedoeld als een richtlijn waarop ziekenhuizen zich kunnen baseren als ze voor de eigen instelling een protocol op maat maken.” Zo zou de eerste opvang binnen 24 uur na het incident moeten plaatsvinden. “Het blijkt dat als er direct opvang geregeld wordt, de kans groter is dat mensen een schokkende gebeurtenis goed verwerken”, zegt Bogers.

Ook stellen ze voor om per ziekenhuis een ‘traumateam’ samen te stellen dat 24 uur per dag inzetbaar is. Zo’n team moet in ieder geval niet bestaan uit psychologen, psychiaters of maatschappelijk werkers, zegt Bogers. “We vinden het belangrijk dat je geen blik deskundigen opentrekt. Een psycholoog of psychiater kan stigmatiserend werken en is voor de meesten een te hoge drempel. Daar komt bij dat vakgenoten meestal onmiddelijk weten waar het over gaat. Je hoeft niet eens zoveel uit te leggen, een collega weet al snel wat je bedoelt. We zitten allemaal in hetzelfde schuitje. Huilen op de wc, als verpleegkundigen weten we van elkaar dat we dat doen.”