Inzet traumaspecialisten bij opvang na rampen werkt averechts De Volkskrant 4 februari 2004

door Huub Buijssen

Sinds begin jaren negentig is het gebruikelijk om na elke ramp of heftige gebeurtenis (Bijlmer, Enschede, Volendam) meteen traumaspecialisten in te zetten voor het bieden van nazorg aan de slachtoffers. Zo ook weer na de moord op de conrector van het Terra-college. Het is echter de vraag of dat wel zo verstandig is. Talloze onderzoeken (onder andere bij de slachtoffers van de Bijlmer en ook bij die van de Twin Towers, waar voor elk slachtoffer vier counselors beschikbaar waren) en diverse meta-analyses hebben inmiddels aangetoond dat dergelijke specialistische hulp geen meerwaarde heeft in vergelijking met de steun van vrienden, collega’s, vrijwilligers en familieleden. Sterker nog, dat de specialistische hulp zelfs iatrogeen kan zijn en dat deze met name bij de psychisch meer kwetsbare personen (ca. een kwart van de bevolking), meer kwaad kan doen dan goed. Zo liet een studie naar de effecten van specialistische nazorg bij slachtoffers van verkeersongelukken zien dat deze zelfs drie jaar na het ongeluk meer klachten hebben dan degenen die niet deze hulp hebben gekregen Er zijn diverse verklaringen waarom opvang door specialisten geen meerwaarde heeft en voor sommige slachtoffers zelfs gevaarlijk kan zijn. Om te beginnen gaat van een dergelijke opvang impliciet de boodschap uit dat men ‘ziek’ is, dat er ineens iets mis is met het slachtoffer: ‘Anders komt er toch geen psycholoog of maatschappelijk werkende’. Wat een normale reactie is op een abnormale/heftige gebeurtenis wordt daarmee gemedicaliseerd. Plots is men een geval, voelt men zich een object. Zo krijgt het zelfvertrouwen dat door de gebeurtenis is aangetast, een extra knauw. Personen die niet of minder geschokt reageerden op de gebeurtenis, gaan óók twijfelen. ‘Ben ik misschien gevoelloos, ik hoor het toch moeilijk te hebben’. Ook de naaste omgeving die er vanuit gaat het slachtoffer te kunnen steunen, gaat twijfelen: ‘Om goed te kunnen steunen, moet je blijkbaar een speciale opleiding genoten hebben’. Het gevaar bestaat bovendien dat de naaste omgeving zich terugtrekt van het slachtoffer: ‘Hij is nu in goede handen’. Maar een terugtrekkende beweging van de omgeving is nu net het laatste wat het slachtoffer wil, want naast erkenning heeft hij in deze fase vooral behoefte aan echte compassie, echt medeleven. Deze kan een professional per definitie niet bieden, want deze staat te ver weg van het slachtoffer.

De tegenvallende effecten van debriefing door deskundigen (onder begeleiding van deskundige in groep praten over hetgeen men heeft meegemaakt), ontlokte traumadeskundige professor Gersons, hoogleraar psychiatrie aan de universiteit van Amsterdam, zelfs de uitspraak : ‘Als debriefing een medicijn was, dan zou je het uit de handel nemen, want de opvang door professionals blijkt in de praktijk minder effectief dan opvang in de natuurlijke omgeving.’ (AD van 30-3-1999).

Traumaonderzoek heeft ons geleerd dat vooral te snelle (binnen 24 uur), intensieve (meteen moeten praten over gevoelens) en langdurige opvang (langer dan een uur praten) niet zonder risico is. Het lijkt erop dat dit de blootstelling aan de traumatische ervaring juist verlengt en daarmee de kans op verstoorde verwerking vergroot. Collega-psychologe Cokkie Verschuren, die de opvang verzorgde aan de slachtoffers van SE Fireworks en de gegijzelden in de Amsterdamse Rembrandtoren, liet desondanks in de Volkrant van vorige week nog weten dat volgens haar ‘Praten,praten en nog eens praten’ de sleutel is tot verwerking ‘en dat zo snel mogelijk’.
Na een traumatische ervaring zijn mensen echter vaak de eerste uren, soms zelfs de eerste paar dagen, verdoofd. Dit is een gezonde reactie van het brein die ertoe dient om zo de klap gedoseerd te kunnen verwerken. In deze fase traumadeskundigen optrommelen voor het voeren van intensieve opvanggesprekken, kan zelfbeschermende en helende mechanismen afbreken en zo de natuurlijke verwerking verstoren. Daarbij komt dat na deze shockfase weliswaar voor velen praten de meest natuurlijke manier is om het psychotrauma te verwerken, maar niet voor iedereen. Sommigen willen liever eerst nog wat met rust gelaten worden om eerst voor zich zelf alles op een rijtje te zetten. Tussen mensen bestaan überhaupt grote verschillen in het aantal gesprekken of woorden dat men voor het verwerken nodig heeft.

Het is scholen, bedrijven en gemeentes niet aan te rekenen dat ze onmiddellijk na een ramp traumadeskundigen inschakelen. Ze willen gewoon de best mogelijk opvang en hen is door dezelfde traumadeskundigen voorgespiegeld dat dit niet zonder hen kan.

Waarom zeggen deze deskundigen dat ze onmisbaar zijn?
Op de eerste plaats komt dat doordat men tot ca. medio jaren negentig heeft gedacht dat voor opvang specialistische deskundigheid een vereiste is. Toen echter de ene na de andere studie aantoonde dat specialistische opvang geen toegevoegd effect had en geen bijdrage levert aan het voorkomen van posttraumatische stressstoornissen (PTSS) of andere verwerkingsstoornissen, is er in de praktijkvoering niets veranderd. Op congressen en in de media kom ik regelmatig collega-deskundigen tegen die niet op de hoogte zijn van de genoemde onderzoeken. Ook kom ik vaak deskundigen tegen die de uitkomsten van genoemde studies in twijfel trekken. Ze kunnen of willen er niet aan! Tenslotte zijn er ook deskundigen – en onder hen zijn niet de minste – die de resultaten van de studies weliswaar niet betwisten, maar zeggen dat effectiviteit niet de enige of zaligmakende uitkomstmaat van een interventie is of mag zijn. Ze vinden tevredenheid van de slachtoffers (over de geboden nazorg) een minstens even belangrijk criterium. Het valt niet te ontkennen dat de slachtoffers in meerderheid erg tevreden zijn over geboden hulp, maar deze tevredenheid kan ook op andere wijze worden gerealiseerd. Bovendien geldt ook voor traumaopvang het grondbeginsel van iedere geneeskunde: primum nil nocere (‘eerst en vooral geen schade toebrengen’).
Dat traumadeskundigen nog steeds hun diensten aanbieden en op hun websites garanderen binnen 24 uur na de ramp beschikbaar te zijn, heeft tenslotte en niet in de laatste plaats natuurlijk ook met geld te maken. Traumahulpverlening is ook business, een industrie geworden. Geen traumaspecialisten dus meteen na de ramp, maar hoe de opvang dan wèl te verzorgen en te bewerkstelligen dat de getroffenen tevreden zijn over de nazorg?
Welnu, in plaats van (vreemde) mensen van buitenaf te vragen, bij wie mensen zich niet vertrouwd en veilig voelen, kan men het beste de opvang zelf ter hand nemen en inbedden in de eigen organisatie. Een school of bedrijf kan een paar eigen werknemers een spoedcursus van een paar dagen laten volgen over de basisprincipes van collegiale opvang. Als zich een drama voltrekt, kunnen zij, in plaats van externe deskundigen, een voortrekkersrol vervullen in de opvang. De principes van opvang zijn immers gemakkelijk en snel aan te leren, te weten: ga eerst na of praktische hulp nodig is en probeer deze te bieden, geef zo veel mogelijk concrete informatie over de ramp (zeg ook wat men nog niet weet), geef psycho-educatie of voorlichting over traumaverwerking (met als centrale boodschappen dat een heftige reactie nu normaal is, dat een ieder zijn eigen manier en tempo van verwerken heeft, dat men mensen die niet (meteen) willen praten, niet daartoe moet dwingen, dat opvanggesprekken niet te lang mogen duren en dat men niet te snel moet stimuleren over gevoelens te praten). Probeer ook het thuisfront van de slachtoffers te mobiliseren bij het bieden van steun, leer welke mensen verhoogd risico lopen om de klap niet goed te verwerken en op wie men daarom extra moet letten, zorg voor erkenning van slachtofferschap (bijvoorbeeld door de directie of andere hoog geplaatsten in een vroeg stadium contact te laten opnemen met de slachtoffers) en leer hen ook dat de sleutel tot verwerking niet is: ‘praten, praten, praten’, maar een afwisseling van praten en ‘je kop in het zand steken’. Wat het laatste principe betreft: de verwerking van een psychotrauma of geestelijke wond zou men kunnen vergelijken met het revalideren na een lichamelijke blessure. Hierbij komt het immers aan op afwisselend (!) zich inspannen – en daarbij de eigen pijngrens in acht nemen – om daarna weer te rusten.

Concluderend: opvang dient liefst zo bescheiden en sober mogelijk te zijn, niet alleen wat betreft het inschakelen van deskundigen (hooguit als vraagbaak op de achtergrond), maar ook wat frequentie, intensiteit en duur van opvanggesprekken. En vooral ook: bij voorkeur door de eigen omgeving van de slachtoffers. Opvang is immers op de eerste plaats: compassie of (in het Duits: Mitgefühl) laten blijken en zo tevens erkenning bieden voor slachtofferschap.

Drs Huub Buijssen, klinisch psycholoog NIP, directeur Buijssen Training en Educatie en co-auteur van Lesje geleerd? Zelfhulp en collegiale steun bij traumatische ervaringen. Een gids voor docenten voortgezet onderwijs.