‘Medische missers eerder melden’ Brabants Dagblad 6 december 2003

Brabants Dagblad 6 december 2003

door: Wim Arts

Tilburg. Ziekenhuizen moeten veel opener worden over medische missers. Een systeem dat het snel melden van fouten in principe niet wordt bestraft, zou de veiligheid in ziekenhuizen sterk bevorderen. Dat is de conclusie van de Tilburgse psycholoog H. Buijssen, na een onderzoek onder artsen en specialisten.
Buijssen stelt verder vast dat artsen en specialisten in ziekenhuizen grote trauma’s kunnen overhouden aan schokkende gebeurtenissen als zelfmoord, euthanasie en de geboorte van zwaar gehandicapte of dode baby’s. Andere constateringen van hem zijn dat pesten onder personeel in ziekenhuizen een onderschat probleem is.
Dat het werk in ziekenhuizen voor verpleegkundigen heel traumatisch kan zijn, had Buijssen bij een eerder onderzoek al vastgesteld. Dat professionals als artsen en medisch specialisten zwaar aangeslagen kunnen raken na bepaalde gebeurtenissen, is iets wat in Nederland niet eerder is belicht.
Buijssen begon een onderzoek onder artsen, maar het viel nog niet mee om verhalen boven water te krijgen. Er rust een groot taboe op het onderwerp, ontdekte Buijssen. “En als een arts al bereid was om zijn verhaal te vertellen, dan gebeurde het dat hij het later weer introk”. Uiteindelijk verzamelde hij en zijn mede-auteur Suzanne Buis (ex-arts in opleiding en journaliste) 17 verhalen: veertien van Nederlandse artsen, twee van Duitse en een van een Belgische arts.
Het zijn aangrijpende verhalen over trieste en schokkende gebeurtenissen waarbij de arts soms beroepsmatig betrokken is en in sommige gevallen als patiënt of betrokkene. Enkele verhalen gaan over bedreigingen en agressie. Wat opvalt in de verhalen van artsen is dat ze in kwesties waarbij ze persoonlijk betrokken zijn begrip en steun van collega’s en ziekenhuisdirecties missen.

  • Ziekenhuizen in Tilburg en Den Bosch laten desgevraagd weten dat ze geen grote problemen kennen. Ze hebben regelingen getroffen voor het melden van fouten en voor de opvang van medewerkers.
    Het Twee Steden Ziekenhuis kent een protocol ‘schokkende gebeurtenissen’. De vertrouwenspersonen voor medewerkers zijn vorig jaar dertien keer geraadpleegd, maar over pesten is niets bekend.
  • Het Twee Steden Ziekenhuis kent een ‘zeer actieve’ meldingscommissie voor fouten en bijna-fouten. ‘Incidentenanalyse en procesverbetering staan voorop, niet de schuldvraag’.
  • Het Elisabethziekenhuis in Tilburg kent geen cijfers over traumatische gebeurtenissen en klachten omdat die zaken decentraal, per afdeling, aangepakt. “Als er zaken fout gaan wordt dat in alle openheid besproken. We moffelen niets weg”, aldus J. Jongerius van de Raad van Bestuur.
  • De commissie van het Elisabeth Ziekenhuis Tilburg die ‘incidenten patiëntenzorg’ registreert, kreeg vorig jaar 350 meldingen over ‘zaken die niet goed gaan’. Het ziekenhuis kent geen cijfers over traumatische gebeurtenissen en klachten omdat het die decentraal aanpakt.
  • Het Jeroen Bosch Ziekenhuis meldt dat het melden van fouten en bijna-ongelukken wordt gestimuleerd ‘om de kwaliteit te verbeteren en te leren van onze fouten’. Schuldvragen komen zelden aan de orde.
  • Ziekenhuis Bernhoven in Oss/Vechel heeft vorig jaar 365 meldingen van incidenten gehad.
  • ‘Traumatische ervaringen kwellen verpleegkundige’ De Volkskrant, Zaterdag 30 september 1995

    Hans van dam

    Zorg voor mensen in crisissituaties is even boeiend als riskant. De uitdaging zit in het vinden van een weg uit de crisis, het risico in het maken van verkeerde keuzen of het overvallen worden door onverwachte gebeurtenissen die hulpverleners machteloos of gedesillusioneerd achterlaten. Deze schaduwkanten van de hulpverlening tekenen zich scherp af onder verpleegkundigen en verzorgenden. Hoe ingrijpend onverwachte gebeurtenissen kunnen zijn, blijkt in Traumatische ervaringen van verpleegkundigen – Als je beroep een nachtmerrie wordt, geschreven door Huub Buijssen, psycholoog en verbonden aan de Rümke Stichting in Den Dolder. Het idee voor dit boekje ontstond in juni 1992, tijdens een wereldcongres over traumatische gebeurtenissen. In de ruim vierhonderd voordrachten tijdens dit congres werd uitvoerig stilgestaan bij traumatische ervaringen van onder anderen brandweerlieden, politiemensen, treinmachinisten, reddingswerkers, militairen, maar niet bij die van verpleegkundigen en verzorgenden. Terwijl de confrontatie met menselijk leed en dood onder die beroepsbeoefenaars toch ook niet gering is, stelt Buijssen terecht vast. Het verzamelen van voorbeelden uit de verpleegkundige praktijk viel niet mee. Angst voor repressie van leidinggevenden en schaamte over eigen emoties bleken de belangrijkste obstakels. Uiteindelijk kon Buijssen toch enkele tot de verbeelding sprekende voorbeelden aanbieden: de onverwachte dood van iemand, een aanranding in de kelder van een verpleeghuis, een zeer gewelddadige aanval van een psychotische patiënt, vier confrontaties met suïcide binnen anderhalf jaar, de geboorte van een kind zonder hoofdje. Bij sommige verpleegkundigen zijn de gevolgen van een ervaring zo ingrijpend dat van een psychotrauma moet worden gesproken, met alle gevolgen op korte en langere termijn van dien. Hoe hard de klap aankomt, is steeds een ingewikkeld samenspel van toevallige omstandigheden, de aard van de gebeurtenissen, iemands persoonlijkheid en de opvang. Helder inventariseert Buijssen kwetsbaarheids- en beschermingsfactoren, afzonderlijk en in hun verbindingen. Vervolgens schetst hij uitvoerig de mogelijkheden voor zelfhulp en opvang. De basis van hulp is de erkenning van psychotraumatische ervaringen – een erkenning die zeker nog geen gemeengoed is. De aanpak verschilt volgens Buijssen in essentie niet van die bij frontsoldaten: veel (laten) praten over het gebeurde en snel het contact herstellen met de eigen mensen, de gevechtsgroep; in de zorgverlening betreft dit de collega’s. De aanpak vraagt een breed gedragen erkenning van de problemen, zowel onder directe collega’s als onder leidinggevenden, en een organisatorische infrastructuur die een adequate opvang mogelijk maakt, met vertrouwelijkheid als hoeksteen. Buijssen verstaat de kunst in kort bestek precies aan te geven hoe problemen kunnen ontstaan en welke verplichtingen een zichzelf respecterende zorginstelling heeft om mogelijkheden van preventie en opvang te realiseren

    ‘Elke dag een nachtmerrie’ De Volkskrant, 4 oktober 2003

    Trauma’s emoties bij artsen nog taboe
    Door Ellen de Visser

    Bedreigingen, dood, fouten met dodelijke afloop; artsen krijgen in korte tijd meer trauma’s te verwerken dan gewone mensen in een heel leven. Hardheid is voor hen vaak nog de enige bescherming.
    Autorijden leer je in de praktijd. Geneeskunde ook’, zei de chef de clinique opgewekt tegen arts-in-opleiding Suzanne Buis toen ze aan haar co-schappen begon. Vervolgens kreeg ze in een paar dagen tijd meer trauma’s voorgeschoteld dan gewone mensen in een heel leven bij elkaar zouden zien. Een man die zijn vriend met HIV had besmet, een moeder met uitgezaaide borstkanker, jonge mensen die spoedig zouden sterven: ‘Elke dag fietste ik de nachtmerrie binnen.’ Haar vrienden zeiden dat het zou wennen, haar mentor dacht dat ze gewoon wat meer levenservaring moest opdoen. Maar van angst begon ze fouten te maken en toen na zes weken het moment naderde waarop ze zelfstandig patiënten zou gaan onderzoeken, stopte ze. Ze voelde zich ‘oneindig’ opgelucht’. Artsen, realiseert ze zich, moeten sterk in hun schoenen staan en dat doen ze vooral door niet aan hun emoties toe te geven. Indringende en ingrijpende gebeurtenissen in overvloed, en de dokter moet overal tegen kunnen. Hardheid fungeert als zelfbescherming.
    Hoe groot dat taboe op emotie is, ontdekte Buis toen ze samen met psycholoog Huub Buijssen traumatische ervaringen van artsen wilde boekstaven. Zeven jaar duurde het voordat ze zeventien praktijkverhalen bij elkaar hadden. Drie artsen die een medische fout hadden gemaakt, trokken hun bijdrage, na overleg met hun advocaat, op het laatste moment terug.

    Met hun boek Uit de praktijk, dat deze week verschijnt, willen ze artsen een vorm van zelfhulp bieden. Het lezen van andermans ervaringen heeft immers een therapeutisch effect, schrijven ze. De verhalen moeten het management van instellingen er bovendien van overtuigen dat artsen niet gevoelloos zijn en na een traumatische gebeurtenis recht hebben op steun. Een anesthesist die een fout maakt waardoor een patiënt overlijdt, een kinderarts die het leven van een ernstig gehandicapte baby beëindigt. Een bedrijfsarts die wordt bedreigd en noodgedwongen verhuist. Een psychiater in opleiding van wie een patiënt zelfmoord pleegt. Een huisarts die bijkans door twee junks wordt vermoord omdat ze morfine willen hebben. De opgetekende ervaringen zijn divers maar wel eender in hun boodschap: openheid helpt en opvang is vaak zeer gewenst. Voor politieagenten en brandweermannen is die opvang goed geregeld, voor artsen niet. Psychiater René Sorel van het Twenteborgziekenhuis in Almelo ondervond dat verschil aan den lijve toen hij na de vuurwerkramp in Enschede de politie begeleidde.
    Samen met een chirurg, een gynaecologe en een reumatoloog zette hij het eerste Nederlandse SOS-team op (Specialisten Ondersteunen Specialisten), dat sinds begin dit jaar functioneert. ‘Als wij horen dat zich ergens een belastende of bedreigende situatie heeft voorgedaan, stappen we erop af’, zegt hij. ‘Wij zijn er, zeggen we dan. En we merken dat collega’s zich alleen al daardoor enorm gesteund voelen.’ Het ziekenhuis betaalde de opleiding van het team bij een traumapsycholoog. Huisartsen kunnen na een traumatische gebeurtenis hun verhaal vaak beter kwijt dan specialisten, weet Arno van Rooijen, coördinator van de Steunen Verwijspunten voor Artsen (SVA) van artsenorganisatie KNMG. ‘Huisartsen zijn de afgelopen jaren allerlei samenwerkingsbanden aangegaan en hebben daardoor automatisch een vangnet voor zichzelf gecreëerd Specialisten zijn veel vaker individuele ondernemers in een maatschap.’ Van Rooijen heeft een soort collegiaal netwerk van artsen opgezet.
    Wie problemen heeft met zijn beroepsuitoefening kan terecht bij een van de 32 SVA consulenten. De eerste vier gesprekken worden door de KNMG betaald, daarna kan de SVA- arts zijn collega doorverwijzen naar een tweetal bureaus waarbij onder meer burn-out deskundigen, loopbaanadviseurs en mediators zijn aangesloten. In twee jaar tijd zijn 450 artsen geholpen. Voor aansluiting bij de Anonieme Dokters blijkt de drempel een stuk hoger. De zelfhulpgroep werd in 1982 opgericht door een huisarts die wegens psychische klachten met zijn praktijk moest stoppen. Sindsdien hebben er zo’n tachtig artsen aan meegedaan.
    De groep telt momenteel elf leden; twee keer per maand komen ze op een zaterdagmorgen bij elkaar in een hotel in het midden van het land.
    De Anonieme Dokters werken naar het voorbeeld van de Anomie Alcoholisten, met een vergelijkbaar stappenplan. ‘Iedereen vertelt zijn verhaal en de rest mag alleen maar luisteren’, vertelt groepslid Barend Ornstein (een gefingeerde naam), die zelf het vak na een crisis verliet. ‘Dat is moeilijk want artsen weten vaak meteen wat er aan de hand is, ze willen vragen stellen, troosten, adviseren. Het uiteindelijke doel is introspectie, bij anderen dingen herkennen over jezelf. En op die manier meer zelfvertrouwen krijgen.’

    Ingrijpend Beroep
    Artsen worden veelvuldig met ingrijpende gebeurtenissen geconfronteerd. Onderzoek uit 1999 toont aan dat 80 procent van de psychiaters, 68 procent van de verzekeringsartsen, 58 procent van de huisartsen en 32 procent van de specialisten in het voorgaande jaar was geconfronteerd met (verbaal) geweld. Uit een enquête onder psychiaters en arts-assistenten psychiatrie bleek begin jaren negentig dat bijna driekwart ooit een zelfmoord van een patiënt had meegemaakt; 35 procent meldde twee of meer suïcides Uit omzetting van Amerikaanse cijfers naar de Nederlandse gezondheidszorg valt af te leiden dat jaarlijks drie- tot zesduizend patiënten overlijden ten gevolge van medische fouten.
    Een Groningse promovendus toonde in 1995 aan dat huisartsen gemiddeld twee keer per jaar een verkeerde beslissing nemen met ernstige gevolgen voor de patiënt. Euthanasie blijft voor veel artsen een ingrijpende gebeurtenis. In 2001 beëindigden artsen het leven van naar schatting 3500 patiënten. Onderzoek uit 1995 toont aan dat artsen jaarlijks van enkele tientallen ernstig zieke baby’s het leven beëindigen.

    Huwelijksproblemen, verslaving, tuchtzaken na medische fouten; Ornstein heeft allerhande problemen voorbij zien komen. ‘Artsen hebben een groot risico op een burn-out’, zegt hij. ‘Ze zijn zo gericht op de hulpvraag van een ander dat ze niet goed meer naar zichzelf luisteren.’

    Pot gevoelens niet op, gun jezelf ontspanning, rij voorzichtiger dan voorheen en stel je kwetsbaar op; het is een greep uit de zelfhulptips die Buis en Buijssen in hun boek geven.
    Na een medische fout is openheid naar de betrokken familie essentieel, schrijven ze. Niet alleen omdat dat oplucht, maar ook omdat patiënten en familie daarna vaak ‘verbazingwekkend vergevingsgezind’ blijken. Uit KNMG – onderzoek bleek drie jaar geleden echter dat vier van de vijf artsen niet tot die openheid bereid zijn. En de juristen van het ziekenhuis al helemaal niet. Sommige artsen zoeken zelf een uitweg als hun vak te heftig wordt. Internist Geert Blijham, bestuursvoorzitter van het UMC Utrecht, vertelde Buis hoe hij tijdens zijn opleiding tot kinderarts de langste nacht van zijn leven doorbracht aan het bed van een kind dat dreigde te stikken. Toen besefte hij dat het vakgebied waarin hij wilde gaan werken hem emotioneel te veel zou kosten Hij besloot ‘kinderarts voor volwassenen’ te worden.
    Suzanne Buis werd na het opgeven van haar co-schappen epidemioloog (‘Heel veilig, alleen met computers’). Ze werkte als vertrouwenspersoon in de psychiatrie en als bejaardenverzorgster. Ze durft nog steeds geen arts te worden.


    Huub Buijssen en Suzanne Buis: Uit de praktijk. De Stiel en TRED, €25,-. ISBN 90 704 1531 3 https://www.anonieme-dokters.nl/

    ‘We willen ze toch niet vastbinden?!’ Utrechts Nieuwsblad, 30 oktober, 2003

    Utrechts Nieuwsblad, 30 oktober, 2003

    Door Heleen de Bruijn

    Utrecht. ‘Je voelt altijd de verantwoordelijkheid’ zegt voorzitter Koos Thijs van de ondernemingsraad van Stichting Reinaerde. Thijs werkt al 26 jaar in de zorg en is ook als begeleider op een groep begonnen. Hij weet als geen ander dat een ongeluk zomaar gebeurd kan zijn.

    ‘Ik ging eens boodschappen doen met drie kinderen van mijn groep, waarvan we dachten dat dat goed kon. Steekt er plotseling toch eentje zomaar een drukke weg over, terwijl ik hand-in-hand met de andere twee stond. Gelukkig liep het goed af, maar het had ook mis kunnen gaan. Hoe goed je dingen vooraf ook regelt, je kunt altijd in een situatie komen dat je denkt: oeh, dit had zomaar fout kunnen gaan.’En als het dan echt fout gaat, dan is dat een enorm drama, meent Huub Buijssen, psycholoog en traumadeskundige. Ook voor de begeleidster die afgelopen zondag in zorginstelling Dennendal een verstandelijk gehandicapte vrouw in bad deed, liet haar even alleen. Toen ze terug kwam, bleek de 55-jarige gehandicapte vrouw verdronken’. ‘Feitelijk kun je in dit soort situaties spreken van meer slachtoffers: de overledene en haar nabestaanden, maar ook de begeleidster zelf. Het is de nachtmerrie van artsen en alle anderen die in de zorg werken. Als zij een fout maken, kan die fataal zijn. En dat is de ergst mogelijk straf voor degene die daarvoor voor verantwoordelijk is, ongeacht of hij er schuld aan heeft of niet.’

    Buijssen schreef een boek over de ervaringen van artsen die medische fouten maakten, en vorig jaar een boekje over ervaringen van mensen die werken met verstandelijk gehandicapten. ‘Voordat ik die boeken schreef, dacht ik dat bijvoorbeeld artsen die fouten maakten, gewoon nalatige artsen waren. Maar ik kwam erachter dat 95 procent van de artsen die fouten maakten, juist hele vakbekwame mensen waren.’ Waarmee hij maar wil zeggen dat iedereen die met mensen werkt, fouten kan maken, die helaas soms fataal kunnen zijn.
    ‘Als artsen of verzorgers fatale fouten hebben gemaakt, lijden ze daar ontzettend onder, slapeloze nachten hebben ze er van. En het kan ze jarenlang achtervolgen. Ook al weten ze misschien dat ze er niet echt iets aan hadden kunnen doen. De betrokkene wordt opgezadeld met een enorm schuldgevoel. 1 op de vier mensen die iets dergelijks overkomt kan daar nog jaren last van hebben, ze worstelen ermee, hun leven wordt erdoor beheerst. Juist omdat het mensenwerk is, vindt de psycholoog het niet zo gek dat ook in zorginstellingen wel eens van dit soort ongevallen gebeuren. Het gebeurt namelijk overal. Verdrinking staat in de top vijf van doodsoorzaken. Bij kinderen is verdrinking zelfs doodsoorzaak nummer 1. Je kunt het dus niet altijd voorkomen, hoe dramatisch het ook is. Als je dat wel wilt, moet je een dusdanig strak beleid voeren voor de begeleiding van verstandelijk gehandicapten, dat je ze alle vrijheid ontneemt. Maar we willen ze toch niet vastbinden? Je moet dus een balans zien te vinden tussen een zekere mate van veiligheid en van vrijheid.’

    ‘De dood went niet.’ Volkskrant, zaterdag 5 april 2003

    Volkskrant, zaterdag 5 april 2003

    Door Ellen de Visser

    De dood van een patiënt glijdt ook bij de mensen aan het bed niet langs de koude kleren af. Zorg voor de verzorgenden verdient dan ook meer aandacht.

    Buiten­staanders vinden vaak dat de dood bij haar werk hoort: immers, een verpleeg­kundige die kiest voor de kinder-intensive-care moet kunnen omgaan met sterfgevallen. Maar verpleeg­kundige Marie-José Brounen raakt bij een de dood van een kind nog altijd emotioneel. ‘We zijn als team heel betrokken, we hebben 24 uur per dag contact met de ouders. Er zijn periodes dat ik met de kinderen en hun ouders een sterkere band heb dan met mijn eigen familie’. In 1983, toen ze net een paar weken werkte als leerling-verpleeg­kundige, moest ze helpen bij het af­leggen van een overledene. In de opleiding werd geen aandacht besteed aan de omgang met de dood van patïenten. Onaangedaan blijven was de beroeps­code. De klassieke waarschuwing: afstand bewaren om de gevreesde over­betrokkenheid te ontlopen.

    In die houding komt langzaam verandering, merkt Brounen. Verpleeg­kundigen van haar afdeling zijn geschoold in de opvang van collega’s. Maandag nog zat ze na haar avond­dienst een uur te praten over wat ze had mee­gemaakt. Op het 8ste congres van Europese Associatie voor Pallia­tieve Zorg, dat deze week in Den Haag werd georga­niseerd, is ‘de zorg voor de zorgenden’ een belangrijk thema. Koningin Beatrix, die vandaag ere­gast is, ontvangt een speciaal samen­gesteld boek waarin twintig profes­sionals vertellen over het sterven van patïenten en aangeven hoe zij hun werk volhouden. Een huisarts schrijft over de euthanasie op een patïent die hij moest uitvoeren in een volle kamer: het was een feestje, iedereen had een glas wijn, ‘ik was een gastspeler in zijn final act.’ Bij thuiskomst is hij uitgeput. Een verpleeg­kundige in een instelling voor verstandelijk gehandi­capten vertelt hoe moeilijk ze het ermee heeft dat de gehandicapten soms ‘s nachts alleen op zaal overlijden. Omdat er vanwege personeels­gebrek niemand bij hen kan waken. Een verpleeg­huisarts krijgt te maken met een vrouw van middelbare leeftijd wier rechter­wang door kanker volledig is weggevreten. ‘Ik laat de ravage op me inwerken. In de spiegel zie ik mijn eigen gezicht.’ De pijn moet voor haar zo hels zijn, constateert hij, dat ze over al haar grenzen heen is. Heel voorzichtig brengt hij het onder­werp euthanasie ter sprake: ‘Kan het nu?, vraagt ze met onverwachte gretig­heid.’

    Verwerken doet iedereen op zijn eigen manier. De vrijwilliger van de Stichting Thuis Sterven gaat altijd op de fiets naar een patïent zodat hij op de terugweg zijn hoofd kan leegmaken. De sociaal-psychiatrisch verpleeg­kundige sport na het werk. Soms zijn die zelf­ontdekte strategieën niet toereikend. Klinisch psycholoog Huub Buijssen beschrijft in het boek welke gebeurte­nissen in de palliatieve zorg tot psycho­trauma’s kunnen leiden: onverwacht overlijden, verstikking van een patïent, confrontatie met ernstige verminkingen, mislukt reanimatie. Een combinatie van confron­tatie en vermijding is de beste manier om met stressvolle gebeurte­nissen om te gaan, aldus Buijssen. Niet alleen maar praten met collega’s, ook bewust ontspannen of er niet aan denken. Geen arts of verpleegkundige is emotioneel in staat voortdurend contact met patïenten te hebben, zegt Buijssen. ‘Ik denk dat 60 procent van de tijd het maximaal haalbare is.’

    De steun vanuit zorginstellingen kan beter, vindt hij. Er zijn verpleeg­huizen, zieken­huizen en hospices met ontspannings­ruimtes voor het personeel, soms zelfs met kisten strandzand en hangmatten. Maar aan de verplichting die sinds drie jaar bestaat om trauma-opvang te regelen voor medewerkers heeft nog maar de helft van de instellingen gehoor gegeven.Verpleeg­kundige Marie-José Brounen heeft meegemaakt dat op de IC twee kinderen tegelijk stierven. ‘Mijn collega en ik moesten samen met een kindje in de armen naar het mortuarium.’ Ze hebben een onderlinge afspraak over de werkverdeling: wie er emotioneel doorheen zit, krijgt tijdelijk de zorg voor minder zware patiëntjes.


    Huub Buijssen en Rob Bruntink, Einde goed, allen goed? Oog voor zorgenden in de palliatieve zorg., Uitgeverij De Stiel en TRED uitgeverij, ISBN 90 70 415 29 1, € 13,90

    ‘Er veel over praten is niet altijd het beste’ Medewerkerskrant ziekenhuizen, nr 3, 2003

    Medewerkerskrant ziekenhuizen, nr 3, 2003

    Opvang na een traumatische gebeurtenis
    ‘Ook al denken mensen vaak van wel: er veel over praten is niet altijd de beste vorm van trauma-opvang. Ieder mens is verschillend. Goede opvang sluit aan bij de behoefte van slachtoffers’, vindt Huub Buijssen, klinisch psycholoog en gespecialiseerd in trainingen collegiale traumaopvang in de ziekenhuizen We praten met hem over traumaverwerking: wat is het en hoe kun jij helpen?

    Traumatische gebeurtenissen (ofwel: psychotrauma’s) zijn extreem, heftige gebeurtenissen die mensen enorm aangrijpen. Ze gaan gepaard met extreme angst, afschuw en machteloosheid. In een ziekenhuis loop je, afhankelijk van je beroep, een verhoogd risico er eens mee te maken te krijgen. De dood van een baby, een kind of een volwassene, het maken van een fatale fout, een mislukte reanimatie… Maar ook een mogelijke besmetting met het HIV- of hepatitisvirus, een suïcide, agressie of (bijna-)geweldsincidenten: het zijn allemaal voorbeelden van traumatische ervaringen in ziekenhuizen. Maak je het mee, dan ga je een afschuwelijke tijd tegemoet waarin je korte of langere tijd steeds geplaagd wordt door pijnlijke herinneringen aan het gebeurde en tegelijkertijd uit alle macht de herinneringen wilt wegstoppen (vanaf ‘waarin’ kun je ook schrappen, later noem je de symptomen nog eens) Maar jij kunt iemand vooruit helpen!

    Pas op met wroeten!
    ‘Lang en intensief praten of veel los willen maken. Het is niet altijd de beste methode om mensen vooruit te helpen’, stelt Buijssen vast. ‘Menigeen die net iets heel heftigs heeft meegemaakt wil, zeker in ‘t begin, vooral met rust gelaten worden. Dat krijgt die persoon niet zodra jij het incident meteen weer ter sprake brengt. Eigenlijk verleng je de pijnlijke ervaring, want je dwingt het slachtoffer de gebeurtenis te herbeleven op het moment dat hij alle zeilen bij moet zetten om psychisch overeind te blijven. Pas daarmee op; vooral bij kwetsbare mensen kan dit wroeten leiden tot meer schade dan geen opvang bieden, zelfs op de lange termijn!.’
    ‘Wil je een collega helpen, laat dan ook de natuur zijn werk doen’, zo adviseert Buijssen. Een psychotrauma heeft drie kenmerken: herbeleving (de afschuwelijke film telkens opnieuw afspelen), verdringing van de ervaring (het bewust parkeren/er niet aan willen denken) en verhoogde waakzaamheid. Bij een goede balans tussen de eerste twee kenmerken komt iemand er weer bovenop. Bij 7 van de 8 mensen zijn deze twee van nature even sterk en zijn ze beurtelings de baas. Dat is dan ook de reden dat je als collega vooral moet zien in te spelen op de behoefte van het slachtoffer. Loop niet sneller dan de ander. Laat iemand zijn eigen tempo bepalen en zijn eigen manier van verwerken.

    Tips om je collega er bovenop te helpen
    Toon medeleven. Na een afschuwelijke ervaring heeft een mens eerst en vooral behoefte aan een gevoel van betrokkenheid. Laat je collega dus merken dat je er voor hem/haar bent. Dat kan door een blik van verstandhouding, een schouderklopje, een sms-je, een gesprek.
    Bied in ‘t begin vooral praktische steun. Vraag of je iets kunt doen, kunt regelen. Ook zo geef je iemand blijk van betrokkenheid. Praktische begeleiding is voor velen in eerste instantie belangrijker dan emotionele opvang (gesprekken voeren over het incident). Sterker nog: het eerste is de voedingsbodem waarop de laatste gedijt.
    Leg je eigen verwerkingsstijl niet op aan je collega. Wat goed is voor jou, is niet altijd goed voor een ander. Mensen verschillen. Zo wil jouw collega misschien eerst in stilte het gebeurde verwerken. Of zoekt hij/zij gezelschap op het tijdstip dat jij je zou uitleven met sporten. Respecteer die eigen manier van je collega.
    Zeg niet teveel. Vraag niet teveel. Laat iemand tot rust komen. Te intensieve opvang, hoe lief bedoeld ook, is vaak verkeerd. Eigenlijk zijn maar twee vragen relevant: ‘wat kan ik voor je doen?’ En ‘waar heb je behoefte aan?’. Ga vooral niet wroeten en praat alleen over het incident als je collega het wil.
    Onderschat de weerbaarheid van je collega niet. Duw iemand niet te veel in de slachtofferrol en maak geen drama van het gebeuren. Een belangrijke motor voor herstel is de wetenschap dat je er weer bovenop zult komen. Wek die indruk.
    Geen vooruitgang? Schakel professionele hulp in. Als het goed is, zijn de symptomen van een psychotrauma na 1,5 tot 2 maanden verdwenen.


    Tips ontleend aan:

    Huub Buijssen, Traumatische ervaringen van verpleegkundigen. Als je beroep een nachtmerrie wordt., Elsevier Gezondheidszorg, Maarssen 2002 (3 editie)

    ‘Ik wil er nooit meer aan herinnerd worden’ Eindhovends Dagblad, 21 maart 1999

    Eindhovends Dagblad, 21 maart 1999

    Als je beroep een nachtmerrie wordt. Daarover spreken verpleegkundigen in twee boeken die volgende week verschijnen. Ze vertellen over hun traumatische ervaringen met dood en agressie. In veel verhalen komt het gebrek aan begrip en nazorg na een schokkende gebeurtenis op pijnlijke wijze naar voren. De beroepsgroep lijdt aan ‘misplaatste flinkheid’.

    ‘Ik wil er nooit meer aan herinnerd worden’. Zo begint het verhaal van Anke. Het is nog maar een half jaar geleden dat ze op een gesloten afdeling in een psychiatrisch ziekenhuis werkte. Na een traumatische ervaring stopte ze ermee. Haar moeder schreef haar ontslagbrief. Anke werkt nu als verpleegkundige in een algemeen ziekenhuis. Anke’s verhaal gaat over de zwakbegaafde Johan, een ‘jongen met trouwe hondenogen die de hele dag vlekken op de vloer bestudeert’. Tijdens een nachtdienst overrompelt Johan haar:

    ‘Voor ik begrijp wat er gebeurt, drukt Johan mij tegen de muur. ‘Rustig aan, kalm blijven’, schiet het door mijn hoofd, dan zal de ijzeren greep om mijn polsen vanzelf verslappen. Ik kijk Johan recht in zijn ogen. Maar ik krijg geen contact met hem. Hij is niet meer toegankelijk. Nu weet ik dat ik verloren ben. Ik vloek en huil. Johans handen zwerven overal over mijn lichaam. Ik proef zijn tong, een dikke zware slang die zich tussen mijn lippen dringt. Zijn mond legt mij het zwijgen op. Ik probeer te trappen, te schoppen, in zijn ogen te prikken. Tegenover zijn lichaamskracht ben ik echter machteloos.’ ‘Als Jan en Gerard eindelijk komen en Johan van mij wegtrekken, ligt ik als een huilend hoopje op de grond. Ik schaam me dood voor de ontklede toestand waarin mijn collega’s mij zien. Ik heb maar één gedachte: ‘weg van hier, naar huis’. Ik breng mijn kleren zo snel mogelijk in fatsoen en ren weg van de afdeling. Jan en Gerard roepen mij na. Ik wil niet met hen praten. Ik schaam me te erg.’ ‘Mijn moeder vangt me thuis op. Zij maakt een kop warme soep voor mij klaar, laat me uithuilen en dekt me toe als ik ga slapen. Ik wil niemand van het ziekenhuis meer onder ogen komen. Als ik aan de afdeling of mijn collega’s denk, zie ik mijzelf weer naakt op de grond liggen. En ik weet dat als zij naar mij kijken zij hetzelfde zullen zien of het zich zullen proberen voor te stellen. Johan heeft mij gebrandmerkt. Ik kan in het ziekenhuis niet meer dezelfde zijn als vroeger.’

    Het is één van de vele traumatische ervaringen van verpleegkundigen en verzorgenden uit de boeken Geraakt (psychiatrie) en Geschokt (algemene gezondheidszorg) van de klinisch psycholoog Huub Buijssen en auteur/verpleeghulp Suzanne Buis. Het zijn indringende verhalen van een beroepsgroep die vooral oog heeft voor de noden van een ander, maar minder van zichzelf. ‘Iedereen die voor het verpleegkundig beroep kiest, komt onherroepelijk in aanraking met emotionele gebeurtenissen. Schokkende incidenten zoals uitingen van agressie door patiënten of familie, het plotseling overlijden van een (jonge) patiënt of de zelfmoord van een patiënt: het hoort er allemaal bij, maar het moet niet normaal worden gevonden. Verpleegkundigen praten er te weinig over, we eisen al gauw van elkaar dat de draad weer wordt opgepakt. Dit is misplaatste flinkheid, we weten dat je er op termijn last van krijgt’, zegt beleidsmedewerker Marcellino Bogers van NU’91, de beroepsorganisatie van de verpleging.

    Bogers doelt op een onlangs door NU’91 gehouden enquête over veiligheid en welzijn onder verpleegkundigen. Daaruit blijkt dat meer dan de helft van de ondervraagde verpleegkundigen er -‘s nachts letterlijk en figuurlijk alleen voor staat. Ze voelen zich onveilig. Tweederde van de ondervraagden heeft in de afgelopen jaren een schokkende gebeurtenis meegemaakt. Als meest schokkend wordt ervaren: agressie, het plotseling overlijden van een patiënt, bedreiging, insluiping en de zelfdoding van een patiënt.

    Ceciel heeft nachtdienst:
    ‘Het is zo’n mooie zwoele avond in mei. Een avond om op een terrasje te zitten, niet om te werken. Ik doe mijn fiets op slot, en loop door de ingang van B1, de gesloten opname- afdeling van het ziekenhuis. Dan schrik ik ineens van een ijselijke gil, ik kijk omhoog en zie het hoofd van Paul op mij afkomen. Ik verstijf helemaal. Nog geen halve meter van mij vandaan spat het als een watermeloen uit elkaar. Mijn kleren zitten onder Pauls bloed. Van schrik geef ik zijn lichaam een flinke schop en vloek ik hem stijf. Pas daarna ben ik in staat om hulp te halen. Nu, twaalf jaar later, zie ik Paul nog steeds van vier hoog op mij afkomen en uiteenspatten als ik iemand hoor gillen. O, wat haat ik gillende mensen.’ Meer dan de helft van de ondervraagden uit de NU’91-enquête geeft aan dat er geen protocol is binnen de zorginstelling, waarin een leidraad is vastgelegd voor de opvang en begeleiding van zorgverleners na een schokkende gebeurtenis. ‘Ongelofelijk en onbegrijpelijk’, vindt beleidsmedewerker Bogers van NU’91.

    De gezondheidszorg loopt op het gebied van traumazorg volgens de vakbondsman ver achter bij politie, brandweer, Nederlandse Spoorwegen en het bankwezen. Een treinmachinist die machteloos moet toezien hoe een psychiatrisch patiënt onder de wielen komt, kan rekenen op een goede nazorg. De verpleegkundige, die hetzelfde tafereel heeft gadegeslagen, moet het vaak met minder doen. ‘Even uithuilen, een kop koffie, een sigaret en op naar de volgende patiënt’, is het devies.

    De beroepsorganisatie van de verpleging wil in april, bij de onderhandelingen voor de nieuwe cao voor de zorgsector, per instelling een protocol eisen voor de opvang en nazorg van getraumatiseerde verpleegkundigen. De vakorganisaties in de zorg eisen een strikte naleving van de wettelijke richtlijnen voor een veilige werkplek (voldoende personeel, bewaking, alarmeringssystemen). Iets minder dan de helft van de ondervraagden blijkt bijvoorbeeld geen alarmsysteem te hebben tijdens de nachtdienst. Naar traumatische ervaringen in de zorg is tot op heden relatief weinig wetenschappelijk onderzoek verricht. Volgens een recente studie onder verpleegkundigen van de intensive care en spoedeisende hulp van het Academisch Ziekenhuis Utrecht heeft 98 procent wel eens een schokkende gebeurtenis meegemaakt. In ruim tweederde van de gevallen had dat te maken met de confrontatie met de dood. Vooral de dood van kinderen en jonge mensen heeft een grote impact. Een vergelijkbaar beeld valt op te tekenen uit een Nederlandse studie (1995) van ambulanceverpleegkundigen.

    Het meest diepgaand onderzoek is een studie uit 1994 van de Utrechtse psycholoog Peter van der Velden en verpleegwetenschapper T. Herpers naar agressie in de psychiatrie. De helft (52 procent) van de ondervraagde personeelsleden in de psychiatrie blijkt een of meer keren per jaar serieus bedreigd te worden. Iets meer dan de helft van het personeel wordt wel eens geconfronteerd met lichamelijk geweld (van schoppen, slaan en bijten tot dreiging met mes of geweer). En een op de tien werknemers in de psychiatrie is jaarlijks slachtoffer van een vorm van seksueel geweld. Minstens een op de vijf zegt minimaal een keer per jaar letsel op te lopen. Het werkelijke aantal slachtoffers van geweldsmisdrijven binnen de psychiatrie ligt zeer waarschijnlijk hoger. Nog geen 50 procent van de slachtoffers maakt melding van lichamelijk geweld.

    Het belang van slachtofferhulp wordt groot geacht, omdat circa een op de drie hulpverleners, met name psychiatrisch verpleegkundigen, ernstige gezondheidsklachten heeft. Terwijl bij de collega’s die niet of nauwelijks ervaringen hebben met agressieve patiënten deze verhouding circa een op de veertien bedraagt. De slachtoffers van geweldsdelicten in de zorg moeten in principe volgens Van der Velden en Herpers in aanmerking kunnen komen voor hulpprogramma’s, zoals ontwikkeld voor overvallen bankpersoneel, treinmachinisten na suïcide- incidenten, brandweerlieden en politiemannen na een menselijk drama.

    ‘Zijn ze al afgelegd?’
    Aan het begin van de nachtdienst (22.00 uur) op de afdeling neurologie van een academisch ziekenhuis hoort Marijke over de opname van twee vriendjes van acht jaar, die op de fiets zijn aangereden. Ze komen van de operatiekamer: ‘Ik voel dat het verkeerd gaat met Tommy (…) de spanning loopt bij mij steeds verder op. ‘Doe ik alles wel goed?’ Maar na anderhalf uur overlijdt Tommy. Ik voel me ellendig. Een kind is me ontglipt, dit moet niet kunnen.’ Doodsbang loopt Marijke met Tommy op een brancard op het middernachtelijk uur door de donkere gangen, waarin een ijzige stilte heerst, naar het mortuarium. ‘Helemaal bezweet kom ik op de afdeling aan, zoek meteen een wc op en ga daar zitten huilen. Ik zie die lieve snoet van Tommy voor me, die schattige sproetjes van hem en zijn mooie krulletjes.’ Veel tijd om te treuren heeft ze niet want Pieter komt binnen. Maar ook bij Pieter gaat het mis. De bloeddruk in zijn hoofdje loopt fors op. ‘Ik roep de chirurg erbij. Die is boos, omdat hij weer uit zijn bed moet komen.’ De arts kan niets doen. Pieter overlijdt. ‘Ik ben nu de wanhoop nabij. Ik denk: ‘dit komt door mij, ik ben leerling, ze hebben me de verantwoording gegeven en ik heb natuurlijk veel dingen verkeerd gedaan’. Pieter moet worden afgelegd en naar het mortuarium vervoerd. Bij het openen van een deur beweegt het lakentje waaronder Tommy ligt, door een luchtdrukverplaatsing. In de gedachte dat Tommy wellicht nog leeft, rent Marijke volledig overstuur naar haar afdeling terug. Twee kinderen zijn overleden tijdens de nachtdienst. ‘Zijn ze al afgelegd?’, vraagt de ochtenddienst. ‘Als ik bevestigend antwoord, is hun enige reactie: ‘O, dat is misschien wel wat zwaar geweest’. Verder nog iets bijzonders?’ Na twee weken van ziekteverzuim, een laconieke houding van de bedrijfsarts besluit Marijke om haar ontslagbrief te schrijven.

    Hoeveel verpleegkundigen hun beroep vaarwel zeggen ten gevolge van een schokkende gebeurtenis is volgens auteur Huub Buijssen onbekend. Dat dit geen zeldzaamheid is, blijkt volgens hem uit een onderzoek (1998) onder intensive care-verpleegkundigen van een algemeen ziekenhuis. Een op de zes had na een schokkende gebeurtenis overwogen om serieus te stoppen. En bijna een op de vier kende een verpleegkundige die na een traumatische ervaring daadwerkelijk uit het vak is gestapt. Buijssen: ‘De meeste verpleegkundigen die een schokkende gebeurtenis meemaken en zo een psychotrauma oplopen, slagen er in na enkele dagen of weken de draad van het leven weer op te pakken. De eerste dagen of weken slapen ze nog slecht, denken ze veel aan het voorval, zijn ze angstig en paniekerig. Ze twijfelen aan zichzelf en aan hun toekomst, maar geleidelijk aan wordt dat minder. Ze voelen zich weer de oude worden.’

    Ongeveer een op de vijf verpleegkundigen lukt het niet om de schokkende gebeurtenis achter zich te laten en het eigen bestaan er niet meer door te laten beheersen. Ze hebben er na een maand nog bijna evenveel last van of mogelijk zelfs nog meer als vlak na de gebeurtenis. In het proces van verwerking is geen vooruitgang geboekt. Er is dan sprake van een posttraumatisch stress syndroom. Met een doelgerichte therapie kan dit syndroom worden aangepakt.

    Huub Buijssen pleit voor preventie. Een veilige werkplek, zelfhulpteams en tijdige signalering en goede begeleiding van verpleegkundigen, en in het bijzonder leerling-verpleegkundigen, stagiaires en tijdelijke krachten. Dat is noodzakelijk om trauma’s voor het leven te voorkomen. Verpleeghulp Suzanne Buis, auteur van het boek Geen tijd om aardig te zijn, erkent na lezing van een reeks traumatische ervaringen van collega’s in de zorg pas te hebben besefd, hoeveel angst, woede en verdriet uit het verleden ze verdrongen had. Buis: ‘Omdat ik als verpleeghulp vaak geconfronteerd werd met ingrijpende gebeurtenissen, dacht ik ten onrechte dat die gebeurtenissen gewone, alledaagse voorvallen waren. Het leek mij dat mijn eigen en andermans reacties daarop overtrokken waren. Wanneer een collega vertelde dat een patiënt haar bedreigd had, dacht ik: dat komt wel vaker voor, er is toch niemand gewond geraakt? En wanneer ik iemand dood in bed aantrof, dacht ik: ja, dat is inderdaad vervelend. Maar je kunt er niet bij stil blijven staan. Als je niet tegen een psychisch stootje kunt, kun je beter in een kledingboetiek werken.’

    ‘Nu probeer ik erover te praten als iets mij geraakt heeft. Ik schaam me niet meer voor mijn kwetsbaarheid.’


    Huub Buijssen en Suzanne Buis, Geschokt, Uitgeverij Elsevier/De Tijdstroom Maarssen, f. 17,50
    Huub Buijssen en Suzanne Buis, Geraakt, Uitgeverij Elsevier De Tijdstroom Maarssen, f. 15,00
    Beide boeken verschijnen 25 maart.

    ‘Zorg voor stervenden: zoeken naar een balans’ Nederlands Dagblad, 28 maart 2003

     

    Nederlands Dagblad, 28 maart 2003

    Door Jan Willem Veenhof

    Mensen die werken in de palliatieve zorg (zorg voor stervenden), komen voortdurend in aanraking met de dood. Buitenstaanders vragen wel eens: ‘Hoe houd je dat vol?’. Om die vraag te beantwoorden is Einde Goed, Allen goed? verschenen, een boek met twintig praktijkverhalen. Het eerste exemplaar is ter gelegenheid van de Week van Palliatieve Zorg (22 t/m 29 maart) aangeboden aan André Rouvoet, kamerlid voor de ChristenUnie. Begin april krijgt koningin Beatrix een exemplaar op een internationaal congres over palliatieve zorg in Den Haag. Daarna zal het boek aan alle zorginstellingen in Nederland worden toegestuurd, dat kan dankzij een subsidie van het ministerie van VWS. Een greep uit de praktijkverhalen.

    De dokter, die zijn ‘peer group'(gespreksgroep van artsen) vertelt waarom hij zich zo uitgeput voelde nadat hij de stervensbegeleiding van een man met kanker in de liesstreek had afgesloten met een euthanasie:
    ‘Ik denk dat het de combinatie was van het erge lijden, zijn leeftijd net zo oud als ik, zijn kinderen net zo oud als de mijne, de gasten op zijn afscheidsfeestje en de confrontatie met de bizarre rol van ons dokters in dergelijke situaties. Het is ook steeds een beetje oefenen voor je eigen dood. Een situatie als deze roept direct vragen bij me op. Zou ik het ook zo kunnen, zo willen? Zou ik zulk lijden aankunnen, en zo de regie en verantwoordelijkheid voor mijn leven en sterven kunnen nemen? Zouden mijn vrienden er zijn? Zou mijn gezin dit aankunnen? Zijn wij dokters eigenlijk wel in staat anderen zo te vertrouwen dat we hen kunnen laten zorgen voor ons als het nodig is?’

    De verpleegkundige die in hospice Kuria wekelijks afscheid moet nemen van mensen:
    ‘In het hospice hebben we er bewust voor gekozen een ruime tijd voor de overdracht in te roosteren. Zodat er echt tijd gemaakt kan worden voor het bespreken van onderwerpen die verder gaan dan het overdragen van de feitelijkheden die ‘slechts’ medisch en verpleegkundig gezien relevant zijn. Het is natuurlijk een illusie te denken dat het zware, machteloze gevoel van de verpleegkundige onmiddellijk verdwijnt zodra daarover gesproken is, maar door het delen valt er veel van haar af.’

    De therapeut, die vindt dat je je bij stervende patiënten meer kunt engageren dan bij ‘gewone’ patiënten:
    ‘Ik doe dat bewust omdat ik hen zo beter denk te kunnen helpen. Stervende mensen kun je – dat is althans mijn opvatting – niet verder begeleiden dan je zelf hebt durven gaan in je eigen existentiële vragen. Door deze intensieve betrokkenheid heb ik het zelf, na het overlijden van degene die ik begeleidde, ook vaak moeilijk. Ik heb dat er echter graag voor over. Deze wijze van ‘werken’ geeft me de meeste bevrediging en voldoening, want ik meen dat het in de palliatieve zorg er juist om gaat jezelf te laten raken te willen leren van de ander. Door je hart zo open te stellen ontwikkel je kennis en wijsheid, maar voorkom je ook dat het werk routineus wordt. Dit helpt om ‘burn-out’te voorkomen. Of laat ik voor mezelf spreken: dit helpt mij om geen burn- out te ontwikkelen.’

    De onderzoeker, die met terminale longkankerpatiënten gesprekken had ten behoeve van een studie:
    Als ik nabestaanden de vraag voorlegde hoe de zorg aan longkankerpatiënten en hun familie verbeterd zou kunnen worden. Kreeg ik steevast te horen: ‘Iemand die er is. Naar je luistert en met je praat over wat er allemaal op je afkomt. Eigenlijk zo iemand als jij.’ Deze reacties gaven me inzicht: er was behoefte aan (een vast) iemand die er voor hen was, luisterde, belangstelling toonde, over tijd beschikte, die bij tijd en wijle erkende dat het moeilijk was en misschien wel juist niet te veel wilde doen en oplossen.’

    De verzorgende, die vaak gewoon niet wist wat ze moest zeggen tegen een stervende:
    ‘Waarom had ik tijdens de opleiding nooit geleerd hoe te praten met een stervende patiënt, heb ik me later vaak afgevraagd. Was hierover niets bekend?
    Vond men het niet belangrijk genoeg om hier aandacht aan te schenken? Ik heb ook mijn collega-verpleegkundigen gevraagd of zij hierover tijdens hun opleiding iets gehoord hebben. Nee, was hun antwoord. Wel was er aandacht geweest voor de verpleegtechnische aspecten (vochtinname, wondverzorging, voorkomen van doorliggen, enz.), maar niets over communicatie met stervenden, Jammer, heel jammer, want wanneer je je zo vreselijk opgelaten voelt bij de stervende dat je niets weer uit te brengen en de stervende daarom het liefst ontvlucht, dat sterft hij reeds voordat hij overleden is.

    De vrijwilliger, die namens de stichting ‘Thuis Sterven’ regelmatig waakt bij stervende patiënten:
    ‘Ik ga altijd op de fiets naar iemand toe. Dit geeft me de tijd en afstand om mezelf voor te bereiden op de komende ontmoeting. Het geeft me tegelijkertijd de mogelijkheid om na het beëindigen van mijn inzet weer de nacht los te laten, uit te waaien en te ervaren dat de wereld groter is dan de situatie waar ik uit kom. (…) Na het overlijden van de betrokkene hebben we met de coördinator en alle vrijwilligers die bij de inzet betrokken waren, een afrondende bijeenkomst. We hebben allemaal in dezelfde situatie een bijdrage geleverd en herkennen van elkaar de sfeer in dat huis. Ieders ervaring kan tijdens deze bijeenkomst een plekje krijgen.’

    Balans
    Zo veel mensen, zo veel verhalen. Maar toch is in al deze praktijkverhalen is een constante herkenbaar, stelt verpleeghuisarts Frans Baar. “Een worsteling, tussen de regels door, die de auteurs steeds weer hebben doorgemaakt om in de confrontatie met de ultieme kwetsbaarheid een goede balans te vinden tussen nabijheid en distantie.” Die balans handhaven, zo maken meer auteurs in het boek duidelijk, is alleen mogelijk als er ‘zorg is voor zorgenden’ en als deze zorgenden niet vergeten te ‘zorgen voor zichzelf. Een slothoofdstuk geeft een handreiking aan organisaties om het zoeken naar die balans in de praktijd van het werk mogelijk te maken, een belangrijk element daarbij is de frictie die optreedt in de combinatie werk en privé. Werkgevers zouden daarvoor volgens de auteurs (“in hun eigen belang”) meer aandacht moeten hebben.


    Huub Buijssen en Rob Bruntink, Einde goed, allen goed? Oog voor zorgenden in de palliatieve zorg., Uitgeverij De Stiel en TRED uitgeverij, ISBN 90 70 415 29 1, € 13,90

    ‘Taboe medische fouten doorbroken’ Netwerk, 18 mei 2004, 20.30u

    Netwerk, 18 mei 2004, 20.30u

    door W. van der Horst (Avro)

    In Netwerk spreken drie medici voor het eerst openlijk over hun fouten. Bij twee van hen was de medische misser zelfs fataal. Er rust een groot taboe op het onderwerp: artsen die medische fouten maken, komen daar vaak niet openlijk voor uit.

    ‘Gewoon fout’
    Longarts Piet Postmus, dermatoloog Jannes van Everdingen en ex-huisarts en hoofdredacteur van het blad Medisch Contact Ben Crul, vertellen over hun betrokkenheid bij een medische fout. Van Everdingen: “Na de fout ging ik de patiënt medeschuldig maken, omdat ik vond dat hij me op een dwaalspoor had gebracht. Maar als je de zaak ‘sec’ bekijkt, ben ik gewoon fout. Er viel de patiënt niets te verwijten.”

    Reputatieschade
    Artsen houden in de regel hun mond over fouten. Volgens klinisch psycholoog Huub Buijssen komt dat, omdat de artsen bang zijn voor reputatieschade. “Als je een foutje maakt op een kantoor dan is dat jammer, bij een arts stopt soms het leven en zijn carrière.” Ook verzekeringsmaatschappijen zijn niet happig op openheid.

    Taboe doorbroken
    “Op een bepaalde manier wordt hier een taboe doorbroken,” zegt de voorzitter van de Orde voor Medisch Specialisten, Pieter Vierhout. Hij pleit in Netwerk voor meer openheid over medische fouten. “Eerlijkheid maakt dat je de patiënt inzichtelijk maakt wat er gebeurd is. Dat hij het begrijpt en niet het gevoel heeft dat hij belazerd wordt. Maar we moeten de patiënt vooraf ook duidelijk uitleggen wat er fout kan gaan. Wij zijn feilbaar.” Volgens Vierhout voorkomt openheid in veel gevallen een rechts- of tuchtzaak.

    ‘Uit de praktijk’
    Huub Buijssen en Suzanne Buis schreven een boek met ervaringsverhalen van artsen en een handreiking voor zelfhulp en nazorg bij psychotrauma’s in de zorg. In de bundel wordt ook aandacht besteed aan medische fouten. Het boek heet: ‘Uit de praktijk: Indringende levensverhalen van artsen. En een gids voor zelfhulp en nazorg na incidenten.

    Sneller Beter
    Minister Hoogervorst van Volksgezondheid, de Orde van medisch Specialisten en de ziekenhuisvereniging NVZ willen de kwaliteit en efficiency van ziekenhuizen verbeteren. Daartoe is president-directeur Willems van Shell vandaag geïnstalleerd om onderzoek te doen naar veiligheid in de zorg. Hij wordt speciale ‘gezant’ van het programma Sneller Beter.

    ‘Emoties verwerken: de beste strategieën.’ Carrière (special bij Nursing), november 2002

    Carrière (special bij Nursing), november 2002

    Emotionele stress hoort bij de verpleegkunde. Hoe ga je ermee om? Praten helpt – maar er is meer nodig.
    Door Lisette Thooft

    “Zolang de verpleging bestaat, hebben verpleegkundigen het moeilijk gehad met wat ze meemaakten,” zegt Huub Buijssen, psycholoog en auteur van diverse boeken over het omgaan met emotionele belasting. Er is de laatste tijd veel aandacht voor de emotionele belasting die verpleegkundigen dag in dag uit te verwerken krijgen, in de loop van hun ‘gewone’ werk. Zo gewoon is dat werk natuurlijk niet. De voortdurende confrontatie met pijn en lijden gaat je niet in je koude kleren zitten. Tachtig procent van alle sterfgevallen vinden plaats in een zorginstelling. De meeste verpleegkundigen maken in enkele jaren meer mee in dit opzicht dan de doorsnee mens in een heel leven. Een hulpbehoevende mens of kind verzorgen en verplegen kan alleen maar als je jezelf openstelt voor de kwetsbaarheid, het lijden en de pijn van die ander.

    “Het zijn soms heel erge dingen die je hier meemaakt,” zegt Jannie de Vos, Hoofd van de afdeling Neonatologie van het UMC Utrecht/Wilhelmina Kinderziekenhuis. “Je blijft er wel even mee rondlopen. Dat is niet verkeerd. Het is ook goed dat dingen je raken, dat je een mens bent en blijft in dit werk.” Maar chronische emotionele belasting, of overbelasting, leidt tot burn-out en overspannenheid. Alle kleine beetjes onverwerkte emotie stapelen zich dan op en ineens gebeurt er iets dat als de spreekwoordelijke druppel de emmer doet overlopen. Ook echte of vermeende fouten die je zelf maakt of die je collega’s ziet maken, zelfs als ze geen gevolgen hebben, kunnen zware emotionele belasting veroorzaken.

    “Florence Nightingale had zelf jarenlang een posttraumatische stress stoornis en een depressie,” vertelt Huub Buijssen, “dat gaat vaak samen. Na thuiskomst uit de Krimoorlog ontdekte ze dat er door haar toedoen vierduizend soldaten teveel gestorven waren door haar verzorging in het onhygiënische ziekenhuis. Als die op het slagveld verpleegd waren, hadden ze niet hoeven sterven. Ze had enorme schuldgevoelens en wroeging en vanaf dat moment was ze een tegenstandster van ziekenhuizen.”

    Het idee dat ook verpleegkundigen soms hulp nodig hebben om te verwerken wat ze meemaken, is lang taboe geweest. Stilzwijgend heerste de opvatting dat je ook wel in staat bent om jezelf en je collega’s te helpen, als je opgeleid bent om anderen te helpen.

    “Verpleegkundigen zijn dienstbare mensen,” zegt Loes van der Vlist, hoofdverpleegkundige op de afdeling chirurgische oncologie van het Antoni van Leeuwenhoekziekenhuis in Amsterdam, “en in de oncologie nog eens een keer extra. Soms zo dienstbaar dat ze alsmaar geven, geven, geven. Veel van hen hebben niet geleerd goed voor zichzelf te zorgen en daarna pas voor de ander. Dan is het ineens op.”

    Huub Buijssen: “In de hele naoorlogse tijd was er een cultuur van je groot houden, wegstoppen, niet omkijken, en de verpleging is niet heiliger of beter dan de rest. Je moest er maar tegen kunnen, net een brandweerman tegen vuur moet kunnen.”

    Maar die tijd is voorbij. Dat er opvang moet zijn voor emotionele stress is zelfs in de CAO voor ziekenhuizen vastgelegd. Veel ziekenhuizen hebben een protocol opgesteld voor wat er moet gebeuren bij een ernstige, aangrijpende gebeurtenis. Sommige ziekenhuizen hebben speciale opvangteams, of gebruiken de dagelijkse evaluatie doelbewust om emoties door te spreken.

    “Collegiale opvang is de eerste en belangrijkste stap,” vindt Jannie de Vos. “Het sterven van een kind geeft altijd extra emotionele belasting. Als je voor een kind zorgt dat gaat overlijden, is het belangrijk dat je collega’s in de gaten houden of het allemaal wel gaat, met jou. In dat opzicht is het een voordeel als de afdeling groot genoeg is – je hebt altijd collega’s om je heen. Na moeilijke of emotionele situaties moet je altijd zorgen voor evaluatie en nabespreking. Hoe is het geweest, waar had ik last van, waar loop ik tegen aan en wat kan de volgende keer beter?”

    Toch is praten niet het wondermiddel dat alles oplost. “Mensen hebben verschillende strategieën om emoties te verwerken,” zegt Huub Buijssen, directeur van trainingsbureau Buijssen Training en Educatie dat zich gespecialiseerd heeft in trainingen traumaopvang in de zorg. “Dat maakt het moeilijk om elkaar te steunen. De bekendste is met elkaar praten, maar dat is niet de enige en ook niet alleenzaligmakend. Je kunt ook in een dagboek schrijven, of er met jezelf over bezig zijn door te piekeren. Ook dat is verwerken. Vroeger dacht men dat alles verstoppen gezond was. Jacqueline Kennedy werd geprezen omdat ze bij de begrafenis van John F.Kennedy haar emoties zo goed in bedwang had. Maar toen Diana overleed, werden de leden van het Britse koningshuis bekritiseerd omdat ze zo weinig emotie toonden. Nu zegt men dus dat je verwerkt door erover te praten. De waarheid ligt in het midden: je verwerkt emoties door erover te praten EN door ze weg te duwen. Mensen die alleen maar aan het praten zijn, moet je in de gaten houden, en de niet-praters ook.” Het gaat bij stukjes en beetjes, legt de psycholoog uit. “Als je topsport bedrijft, zorg je dat je conditie krijgt door intervaltraining: afwisselend rennen en rusten. Dat rusten is net zo belangrijk, anders ga je over de kop. Met verwerken is het precies hetzelfde. Je moet er aandacht schenken en ermee bezig zijn. Maar als je geen adem meer krijgt, stop je en zoek je afleiding.”

    “Ook dat kun je doen op verschillende manieren”, stelt hij. “Je kunt je op je werk storten, of op muziek, koken, drank, sport – alles kan, als je het maar niet overdrijft. Soms kan het zelfs goed zijn jezelf in de verdoving te zetten. Natuurlijk moet je je niet elke dag leplazarus zuipen, dan kom je namelijk niet meer in de aandachtsfase terecht. Dus je moet zorgen voor afwisseling. Praten met collega’s is prima – maar denken: over een uurtje of twee is het werk afgelopen, dan kan ik lekker naar huis, is ook prima. Of ondertussen aan het korfballen denken, of je verstoppen achter de krant. Dat is allemaal niet verkeerd. Het ziekenhuis moet ook af en toe die mogelijkheid bieden om te ontsnappen aan de emotie. Wij kunnen maar beperkte hoeveelheid confrontatie met leed aan, de een een uur per dag, de andere een half uur, maar allemaal hebben we tussendoor tijd nodig om op te laden. Dat is geen hardheid of kilheid. Net zoals de hardloper rust nodig heeft om een sprint te trekken, heeft de verpleegkundige tijd nodig van koelheid om bij de patient te kunnen zijn. Er wordt wel verwacht dat je acht uur per dag betrokken kunt zijn, maar dat is niet zo.”

    “Voor mij werkt het al dat ik fiets van en naar het werk,” zegt Jannie de Vos. ,,Het is een behoorlijke afstand en dat is heerlijk om de overgang te maken en om los te laten wat er op het werk gebeurd is. Het buiten zijn is lekker. Zulke momenten zijn belangrijk.”

    “Emoties delen helpt,” zegt Loes van der Vlist, “maar daar stopt het niet bij. Er hoort een heel beleid bij. Sinds ik hier hoofdverpleegkundige ben, heb ik bij een aantal mensen die al tien of meer jaar op oncologie werken, duidelijke verschijnselen gezien van burnout, door de emotionele stress. Uitputtingsverschijnselen. Het hoopt zich op, en door de hoge werkdruk wordt er onvoldoende aandacht aan besteed. Je ziet vaak dat de dokters bepalen wat er moet gebeuren en de verpleegkundigen te weinig mogelijkheden hebben om de werkdruk in balans te houden. Een patiënt gaat bijvoorbeeld voor operatie en het blijkt dat het veel ernstiger was dan gedacht. Het leek mogelijk om hem genezend te opereren, maar nu blijkt dat hij nog maar een maand te leven heeft. Zo’n patiënt leunt op de verpleegkundige die hem verzorgt, en dat is heel indringend. Dat wordt dan doorgesproken: hoe kun je daarmee omgaan, hoe kun je elkaar ondersteunen. Je kunt je onmachtgevoelens uitspreken en als je collega’s met dezelfde onmacht blijken te zitten, helpt het om dat te delen. Dat is de aanzet. We hebben al heel lang elke dag een groepsbespreking, maar dat is niet voldoende – er moet ook een vervolg aan gegeven worden. Elke week hebben nu ook een psychosociale bespreking. Een problematische patiënt wordt ingebracht en onder begeleiding van een maatschappelijk werker en dikwijls ook een geestelijke verzorger kijken we hoe de verpleegkundigen het beste daarmee om kunnen gaan. En afgelopen jaar ben ik ook begonnen cursussen zingeving te organiseren. Vragen komen aan bod als: wat betekent ziek zijn en sterven voor jouzelf, hoe maakt het dat je er mee omgaat in je werk? Je moet weten hoe je zelf in het leven staat, dat moet je van jezelf weten. En je moet kunnen relativeren kunnen, humor hebben.” Voor sommigen is het uiteindelijk beter als ze bewust kiezen om ergens anders te gaan werken, stelt ze.

    Ook de sfeer op een afdeling is bepalend, zegt Martine Franken, hoofdverpleegkundige op de Chirurgische Oncologie van het UMC Utrecht. “Hoe weerbaar of kwetsbaar je bent op het werk heeft veel te maken met de vraag of je je veilig voelt op de afdeling, of je iets kwijt kunt bij een collega na een slechtnieuws-gesprek, of er aandacht is van uit de leiding. Als iemand overleden is of euthanasie heeft gehad, proberen wij de tijd te nemen voor de collega die ermee te maken had. Laatst hadden we ‘s avonds een euthanasie op de afdeling. Normaal gesproken probeer je dat in een dagdienst te laten plaatsvinden, want dan zijn er teamleiders en genoeg collega’s om degenen die erbij betrokken zijn, op te vangen. Maar deze patiënt wilde dat heel graag om half negen ‘s avonds en daar hebben we gehoor aan gegeven. Ik heb ervoor gekozen om toen zelf ook in huis te komen, speciaal voor die collega en de rest van het team, als ze behoefte hadden om terug te vallen op iemand. De kunst in mijn functie is de mooie en bijzondere kanten van een situatie te laten zien, hoe moeilijk en droevig het kan zijn. Als je achter je mensen staat, haal je het beste uit ze.”

    Zelf herinnert ze zich nog levendig hoe het was toen zij begon, net achttien en met drie maanden vooropleiding achter de rug: “Op mijn eerste afdeling was de sfeer afschuwelijk omdat het hoofd overspannen rondliep en er heel veel onderling gekonkel was. Ik voelde me niet op mijn gemak. De meeste steun heb ik toen aan de keukenhulp gehad. Daar kon ik even een kop koffie of een glas sinaasappelsap komen drinken – ze had gezelligheid en aandacht voor me. Daarna zou ik naar cardiologie gaan, en ik dacht: o nee, weer zo’n afdeling waar iedereen dood gaat, verschrikkelijk! Maar op die afdeling heb ik, gewoon omdat het een goed georganiseerde afdeling was, een ontzettend goede tijd gehad. Het team en de leiding waren duidelijk, rechtstreeks en rechtvaardig. Mijn derde stage was op de chirurgische afdeling waar ik ook vast ben gaan werken. Ik kwam schuchter binnen om me voor te stellen en het waarnemend hoofd zat met de benen op de stoel een sinaasappel te pellen. Ze vroeg wie ik was, wat ik gedaan had, en: ‘Wil je een stukje sinaasappel?’ Menselijk contact, gezien worden, is heel belangrijk. Als die factoren gewaarborgd zijn, kun je ook van de emotionele momenten leren.”

    Boeken van Huub Buijssen: