Hoe de dood van je partner te verwerken Opzij april 2002

 

Door Anke Manschot

En altijd is het zo geweest dat de liefde haar eigen diepte niet kent dan op het uur van de scheiding. Deze in overlijdensannonces veelgeciteerde spreuk staat ook op de website van ,,Jong je partner verloren”, een lotgenotengroep op internet.

Michèle Busselaar (32), IT-consultant, surft af en toe naar deze site als ze het in de late avonduren weer eens flink te kwaad heeft. Het biedt troost om dan te ervaren dat zij niet de enige is die op zo jonge leeftijd al haar partner verloor. 29 april 2001 overleed haar man Louk, haar grote liefde. Hij had lymfeklierkanker. ‘Het is een leeftijd waarop je met de opbouw van je leven bezig bent en dan komt de dood echt als een schok.’ Waarom moest hij dood, heeft ze zich vaak afgevraagd. Zijn taak in het leven was klaar, luidt het enige antwoord waarmee ze enigszins vrede kan hebben.

Goed dat jullie nog geen kinderen hadden, zeggen mensen soms. Een zin die veel pijn doet. Want de enige echte dip in hun bijna twaalf jaar durende relatie hadden ze in 1997 omdat Louk graag een kind wilde en zij daar op dat moment nog niet aan toe was. Twee jaar later wilde ze wel moeder worden, maar vrij snel daarna bleek haar man een ernstige ziekte te hebben. ‘Dat ik geen kind heb, is een feit, geen keuze.’

Ze kan ook niet tegen de veelgebezigde opmerking: de dood van een kind is erger dan de dood van een partner. ‘Mensen weten niet wat ze zeggen, hoe loos die woorden overkomen als je net je grote liefde verloren hebt.’

Vasalis dichtte het al: zoveel soorten van verdriet, ik noem ze niet.

Voor jong en oud is de dood van een partner een van de meest stressvolle situaties in het leven. Voor driekwart van de mensen het ergst wat ze ooit zullen meemaken.

Klinisch psycholoog NIP en psychogerontoloog Huub Buijssen, auteur van Verstoorde rouw bij ouderen, verdiepte zich in de verschillen tussen op jonge of oude leeftijd je geliefde verliezen. ‘Je kunt in het algemeen zeggen dat dit verlies voor ouderen iets minder hard aankomt. Ouderen anticiperen veel meer dan jongeren op de dood. Ze lezen vaker overlijdensadvertenties, ze hebben niet zelden al over de begrafenis van hun geliefde gefantaseerd en spreken op oudejaarsavond de wens uit: hopelijk blijven we in het nieuwe jaar bij elkaar.’ Niet toevallig dus dat bij ouderen een plotseling overlijden een minder grote impact heeft dan bij jongeren.

Mogelijk omdat de omgeving vindt dat de dood hoort bij het ouder worden, heeft ze minder oog voor de pijn van de oudere nabestaande. Daarentegen is de veerkracht van oudere weduwen en weduwnaars, in het Engels ,,forgotten grievers” genoemd, om verlies op te vangen weer minder groot dan bij jongeren. Bovendien blijkt de omgeving minder oog te hebben voor de pijn van de oudere nabestaande. ‘Je man heeft een mooie leeftijd bereikt’ of ‘wees blij dat jullie zo lang bij elkaar mochten zijn’ zijn dooddoeners die het verdriet van de overgeblevene negeren. ‘De eerste vraag die men vaak stelt, is: ‘Hoe oud was hij?’ alsof de leeftijd een excuus is voor het verdriet,’ schrijft klinisch psycholoog Manu Keirse in Helpen bij verlies en verdriet. Terwijl steun en erkenning van het leed enorm belangrijk zijn voor een goede verliesverwerking, zeggen hulpverleners unaniem. Ook hier zijn ouderen nog meer in het nadeel: hun netwerk is door de dood van familie en vrienden vaak uitgedund. Bovendien is voor jongeren de kans om een nieuwe partner te vinden beduidend groter. Voor de oudere weduwe gloort er wat dit betreft de minste hoop. ‘Wer jetzt allein ist, wird es lange bleiben,’ dichtte Rilke op jongere leeftijd al somber. ‘Veel oudere weduwen willen ook geen nieuwe partner meer. Ze willen niet voor de tweede keer een slopend ziekbed of dementie van hun man meemaken,’ hoort Buijssen vaak van hen.

In de jaren zeventig werkten therapeuten met de vijf stadia van verlies van de Zwitserse psychiater Elisabeth Kübler Ross: ontkenning, woede, schuldgevoel, depressie en acceptatie. Tegenwoordig spreken hulpverleners van ‘rouwtaken’, een term die de Amerikaanse psychotherapeut William Worden in 1992 introceerde in zijn boek Verdriet en rouw. Een gids voor hulpverleners en therapeuten.

Tot die vier taken behoren: Het echt tot je door laten dringen dat iemand overleden is. ‘In het begin wilde ik er niet aan dat Louk nooit meer zou terugkomen,’ vertelt Michèle Busselaar. ‘Het voelde alsof hij op cursus in het buitenland was. Het is net of je geest je wil beschermen tegen de gruwelijke waarheid. Die dringt pas langzamerhand tot je door.’

De andere drie rouwtaken: niet weglopen voor het verdriet, maar het intens voelen, hoe zeer dat ook doet. Het aanpassen aan een leven zonder de overledene. Het verlies een plaats in je bestaan geven, niet te groot en niet te klein.

‘Rouwen is topsport,’ zegt Huub Buijssen. ‘Het kost ook lichamelijk veel energie.’

Uit een in 1989 gehouden onderzoek aan de Universiteit van Nijmegen onder 130 vrouwen die drie tot vijf jaar daarvoor hun partner hadden verloren, blijkt dat meer dan een kwart van hen helemaal hersteld was. Een kwart was er nog steeds heel slecht aan toe, voelde zich erg eenzaam en had last van depressieve buien. Met de rest ging het ‘redelijk goed’, al voelde deze groep zich wel een ‘beetje eenzaam’ en werd de partner wel degelijk nog flink gemist.

Verlieskunde en verliesverwerking zijn sinds de jaren negentig specialisaties in de hulpverlening. In 1996 werd aan de Universiteit van Utrecht de eerste hoogleraar verliesverwerking aangesteld.

Psycho-sociaal therapeute Ans Hijman opende een jaar later in diezelfde stad de praktijk Verlieskunde. Meer vrouwen dan mannen schakelen haar hulp in na de dood van hun partner. De meesten komen driekwart tot een jaar na de begrafenis. ‘Ze voelen dat ze op eigen kracht niet verder komen. Ze zijn ook vaak bang dat ze hun omgeving tot last zijn. Ze hebben dan de neiging zich te isoleren, waardoor ze zich nog eenzamer voelen. Hoe intenser de relatie, hoe dieper de rouw,’ weet Hijman.

Voor veel van haar cliënten geldt dat ze in hun jeugd niet mochten voelen wat ze voelden. ‘Wanneer je als kind niet gerespecteerd bent in je gevoelens, niet geleerd hebt je verdriet te uiten, heb je een grotere kans dat je later bij een groot verlies vastloopt.’ Een belangrijk onderdeel van haar therapie: aandacht besteden aan oud verdriet en oud verlies. Pas dan komt er ruimte voor het verwerken van het huidige drama in hun leven. En ook dan blijken haar cliënten vaak te kampen met ‘onaffe zaken’. Hijman hoort geregeld: ik heb mijn man niet vaak genoeg gezegd dat ik van hem hield of hem niet genoeg bedankt voor wat hij allemaal voor me deed. ‘Rituelen helpen als iets niet klaar is. Je kunt bijvoorbeeld een brief aan de dode schrijven waarin je hem alsnog bedankt voor alles en waarin je hem je liefde betuigt.’

Verlieskundige Nelleke Wijnhof, sinds negen jaar coördinator van het Steunpunt Rouw en Verliesbegeleiding in Soest, begeleidt rouwverwerkingsgroepen. In het begin domineerden vrouwen deze groepen, tegenwoordig melden mannen zich evenveel als vrouwen aan. De meesten kloppen hier een tot drie jaar na het overlijden van hun partner aan. ‘Ze komen vooral om lotgenoten te ontmoeten. Ze zoeken ook bevestiging dat ze niet gek zijn, bijvoorbeeld als ze jaloers zijn op elk stel dat ze op straat tegenkomen. Veel rouwenden kampen met emoties die ze niet van zichzelf kennen. Niet zelden zijn ze boos op alles en iedereen: op artsen die het in hun ogen niet goed hebben gedaan, op de schoonfamilie die te weinig van zich laat horen, op een vriend of vriendin die hen lelijk in de steek heeft gelaten.’ Ze kunnen ook boos zijn op de overledene zelf omdat die een ongeluk veroorzaakte door roekeloos rijgedrag of longkanker kreeg vanwege een rookverslaving. ‘Boosheid hoort bij het rouwproces. Net zoals concentratieverlies, stemmingsstoornissen, slaapproblemen, verminderde of vermeerderde eetlust en energieverlies.’

In de rouwverwerkingsgroepen in Soest zitten mensen die getrouwd waren, samenwoonden of een LAT-relatie hadden, met of zonder kinderen, hetero of homo. ‘Homo’s en lesbiennes hebben dezelfde rouwtaken als hetero’s. Het gaat in alle gevallen om het verlies van een mens, iemand voor wie jij nummer een was.’ Nu homoseksualiteit meer geaccepteerd is, vallen homoseksuele en lesbische nabestaanden minder vaak onder de categorie ‘niet erkende rouw’. ‘Integendeel, ze hebben vaak een goed netwerk opgebouwd dat erg met hen meeleeft.’ Vrijwel alle leden in deze rouwverwerkingsgroepen hebben veel van hun partner gehouden. ‘Mensen die een ambivalente relatie met de overledene hadden, kiezen eerder voor een individuele therapie bij ons.’ Hetzelfde geldt voor de overgeblevenen na een buitenechtelijke relatie. ‘Het taboe om dit verdriet in een groep te delen is te groot.’

Heeft een kinderloze nabestaande het moeilijker of gemakkelijker? ‘De meeste mensen met kinderen zeggen; als ik geen kinderen zou hebben gehad, had ik het niet overleefd. De kinderen hebben me erdoor heen gesleept. Maar kinderloze nabestaanden zeggen op hun beurt tegen groepsleden met kinderen: als ik hoor hoeveel verdriet jullie kinderen hebben en hoeveel zorg ze behoeven, ben ik blij dat ik ze niet heb.’

De meeste rouwverwerkingsgroepen in Soest mondden uit in vriendenkringen. ‘Een groep heeft zelfs oud en nieuw met elkaar gevierd.’

Orthopedagogisch therapeute Carine Kappeijne van de Coppello begeleidt samen met Sineke Janssen rouwverwerkingsgroepen van mannen en vrouwen die alleen overblijven met thuiswonende kinderen. In het najaar gaat er weer zo’n groep van start.

‘Deze mensen horen vaak: je hebt toch nog prachtige kinderen om je heen. Maar kinderen zijn niet de remedie voor het verdriet, voor de eenzaamheid, voor het lichamelijk en geestelijk missen van de partner.’

Mensen kiezen niet zelden voor deze groep omdat ze hun kinderen beter willen begeleiden. ‘Wij stellen allereerst hun eigen welzijn centraal: want het welzijn van de kinderen is direct verbonden met dat van de overgebleven ouder.’

Door de dood van een vader of moeder van een jong gezin staat het hele leven op z’n kop. ‘Niks blijft hetzelfde. Met de dood van hun partner verliezen ze ook hun oppasser, klusjesman, klaagmuur, tuinman, boekhouder, kok, etcera. En niet te vergeten: de mede-opvoeder van de kinderen. Wij zeggen altijd: je kunt geen vader en moeder tegelijk zijn.’

Weduwnaars met jonge kinderen blijken zich na het overlijden van hun vrouw meer met de praktische reorganisatie van de huishouding bezig te houden, waardoor ze te maken kunnen krijgen met uitgestelde rouw. Weduwen in diezelfde situatie kunnen door het verdriet zo overspoeld worden dat er weer minder energie voor het regelen van alle praktische beslommeringen overblijft.

Het omgaan met het verdriet van de kinderen is een vast onderdeel in deze groepen. ‘Vooral mannen zeggen nogal eens: de kinderen praten er niet over. Dan blijkt meestal dat er ze zelf niet over praten.’ Kinderen hebben zondermeer de neiging hun overgebleven ouder te beschermen. ‘Ze zullen niet gauw hun verdriet uiten als ze weten dat mama dan gaat huilen.’ Kappeyne adviseert groepsleden om met hun jonge kinderen tekeningen te maken over hun verdriet, of met hen een boekje te lezen over de dood, bijvoorbeeld De kikker en het vogeltje van Max Velthuis.

Net zoals in andere rouwverwerkingsgroepen komt ook hier de overleden partner ruimschoots aan bod. Alle goede eigenschappen, maar ook dingen die je minder mist. ‘Een jonge vrouw zei eens: zelfs zijn eigenschappen waaraan ik een hekel had, mis ik nu.’ En ook hier wisselen de deelnemers veel onderlinge tips uit of steunen ze elkaar met praktische zaken.

Maatschappelijk werkster Anne-Marie Vermaat, auteur van Lieverd, ik mis je zo, heeft samen met haar partner Wijnand de Boer bureau Nazorg opgezet voor rouwverwerking en verliescommunicatie. Ze houdt zich veel bezig met de relatie rouwen en werk. 24 procent van de werknemers die een partner verliezen, meldt zich een tot drie maanden ziek, 10 procent blijft langer weg. Deze percentages liggen dicht bij die van werknemers die een kind verloren. ‘Rouw is geen ziekte, maar je kunt er wel goed ziek van worden.’ Vermaat geeft vaak in opdracht van bedrijven verliescoaching aan rouwende werknemers. Daarnaast traint ze leidinggevenden in verliescommunicatie. ‘Niet zelden zegt een chef tegen iemand die na de begrafenis weer met bloedend hart aan het werk gaat: “Maria, we hebben je zo gemist. Fijn dat je weer aan de slag gaat. Er ligt al flink wat werk op je bureau.” Terwijl je zo iemand juist minder zou moeten belasten of misschien zelfs tijdelijk een andere functie zou moeten geven.’ Een anesthesiste die ze coachde koos er zelf voor om na de dood van haar man een tijdlang op de poli eenvoudiger werk te doen. Gelukkig ontmoet Vermaat ook steeds meer werkgevers die openstaan voor de impact van privéverlies op mens en organisatie.

Anne-Marie Vermaat en haar partner zijn ook de bedenkers en ontwerpers van de verliesspeld. De sierlijke ronde broche waaruit heel symbolisch een wig is gehaald, is een hedendaagse vervanger voor de ouderwetse zwarte rouwband. ‘Onlangs ontmoette ik een hoofd personeelszaken die hem droeg. Niet omdat hij zelf een groot verlies had geleden, maar omdat hij wilde uitstralen: ik sta open voor werknemers in de rouw…’

Literatuur:

Manu Kierse. Helpen bij verliet en verdriet. Een gids voor het gezin en de hulpverlener. Uitgeverij Lannoo.
Huub Buijssen. Verstoorde rouw bij ouderen. Signalering en hulpverlening. HB Uitgevers, Baarn
Ans Hijman. Praktijk Verlieskunde. tel. 030-2615851
Landelijke Stichting Rouwbegeleiding. tel. 030-2761500 (9.00-13.00 uur) www.verliesverwerking.nl
Steunpunt Rouw en Verliesbegeleiding in Soest. tel. 035-6022122
Website lotgenotengroep ,,Jong je partner verloren” www.rouwverwerking.pagina.nl 
Anne-Marie Vermaat. Bureau Nazorg. tel. 015-3694457 of www.verliescommunicatie.nl  
Lieverd, ik mis je zo is samen met de verliesspeld te bestellen door overmaking van 15 € op gironummer 6159800 tnv. vermaat & boer.
Inl. rouwverwerkingsgroepen voor mensen met thuiswonende kinderen. Sineke Janssen. 020-4713308 op werkdagen tussen 9.30-10.30