Nederland heeft ‘t moeilijk met moord Fortuyn De Telegraaf 10 mei 2002

TILBURG/MAARSSEN – Psychologen signaleren bij zeer veel autochtone en allochtone Nederlanders omvangrijke emotionele verwerkingsproblemen na de brute moord op LPF-lijsttrekker Pim Fortuyn.
Telefonische hulpdiensten op hun beurt krijgen sinds ruim 36 uur beduidend meer noodkreten van mensen. Ruim 34 procent van alle gesprekken gaat over de dood van Fortuyn, meldt de SOS Telefonische Hulpdienst.

“Verreweg de meeste mensen hebben een band met Pim Fortuyn”, stelt de Tilburgse psycholoog drs. H. Buijssen, wiens specialisme rouwverwerking is. “Want zelfs als je tégen iemand bent, heb je een band. De bevolking viel feitelijk in twee delen uiteen: degenen die hem op handen droegen en de groep die faliekant tegen hem was. Het was heel erg zwart-wit; er waren hoegenaamd geen grijstinten en derhalve ook maar heel weinig mensen die geen énkel gevoel bij Fortuyn hadden.”

“Dat verklaart de massale golf van emoties. Want ook al ben je tegenstander, zo’n gruwelijk einde gun je niemand. Bovendien, Fortuyn hield van het leven. Zijn positieve instelling sprak velen aan, ook de tegenstanders van zijn ideeën. Het is plezierig als iemand roept: ‘Ik heb er zin an’.”

De cultuurhistoricus Herman Pley vergeleek onlangs het gedrag van Fortuyn, in gunstige zin, met dat van een nar. Buijssen is het daarmee eens: “De nar maakte in vroeger tijden zeer uiteenlopende reacties los: hij was zowel ludiek als aanstootgevend. Die rol heeft Fortuyn heel duidelijk vervuld en het verklaart ook de reacties die loskomen en die de komende dagen en weken zullen aanhouden. Daarbij zijn mensen verbijsterd dat zo’n moord hier heeft kunnen gebeuren. Maar ze beseffen nu ook dat Nederland als land waar je je mening kunt uiten zonder dat je direct gevaar loopt, niet bestaat.”

Mensen die de telefonische hulpdiensten bellen, hebben behoefte hun emoties te delen. “Ze zijn geschokt, boos en soms angstig”, zegt een woordvoerster van de SOS Telefonische Hulpdienst. “Mensen willen hun hart luchten. Daarna gaat het wel weer.”

 

 

Hij past wel op zichzelf

 

Twee maanden na de dood van haar man, bezocht Tineke Haegens de plek waar hij overleed, langs het spoor vlak bij het gebouw waar hij 23 jaar lang als hoofd van de Nijmeegse crisisdienst de heftigste problemen van anderen had opgelost. Twee treinen kwamen stil te staan, ze werd weggejaagd. Toen ze weer over het hek langs de spoorbaan klom, kwam uit een van de treinen een machinist rennen die haar vroeg wat ze deed. Ze vertelde over haar man, de machinist nam haar mee in de trein en zei: ‘Wij gaan straks praten.’Hij bleek hem te hebben aangereden.

 In Nijmegen werd ze opgevangen door twee agenten van de spoorwegpolitie die ter plekke waren geweest kort na de zelfmoord. De machinist mocht ze niet spreken, dat leek de psycholoog van de NS geen goed idee. ‘Zo zorgvuldig als met die machinist werd omgegaan…, ik had gewild dat mijn man zo was afgeschermd.’

 

Martien Haegens (52) was net weer een paar maanden aan het werk toen hij op 1 juni 2005 rond het middaguur tegen zijn collega’s zei dat hij even ging stemmen voor de Europese grondwet waarna hij rechtstreeks naar het spoor fietste. Een jaar ervoor was hij totaal opgebrand, zwaar depressief en alcoholverslaafd, en had hij zich laten opnemen op de gesloten afdeling van de medisch psychiatrische unit van ziekenhuis Rijnstate in Arnhem; Martien Haegens, de man die de ouders van de vermoorde tiener Maja Bradaric had bijgestaan en de nabestaanden van de zes jonge dodelijke slachtoffers van een brand in Groesbeek,hij die altijd inzetbaar was bij calamiteiten en traumatische gebeurtenissen.

 Tien weken had de opname geduurd, toen vond hij dat hij voldoende was hersteld en was hij binnen een week na zijn ontslag uit het ziekenhuis teruggekeerd op zijn werk, in een van de zwaarste functies die de geestelijke gezondheidszorg (ggz) kent: de acute psychiatrie. Dat had 

nooit mogen gebeuren, zegt zijn weduwe stellig: hoe kan een patiënt zelf bepalen dat hij beter is? ‘Het is niet zomaar een bedrijf waar hij werkte, het is een bedrijf waar patiënten zoals hij worden behandeld. De ernst van zijn situatie was bekend. Maar niemand die vragen stelde, niemand die ingreep. Allemaal professionals om hem heen en hij is niet in bescherming genomen.’

 In een In Memoriam in het personeelsblad stond het als volgt: ‘Het is nauwelijks te bevatten dat een collega werkzaam als hulpverlener en met zoveel collega hulpverleners om zich heen een fataal besluit nam zonder eerst te kunnen delen in zijn hopeloosheid: dat brengt vanzelfsprekend zeer gemengde gevoelens met zich mee.’

 Wie beroepshalve alle signalen van psychische nood behoort te kennen, wordt geacht problemen bij zichzelf of naasten te zien aankomen maar dat gebeurt vaak juist niet, zegt klinisch psycholoog Huub Buijssen. Het is dé valkuil voor personeel in de geestelijke gezondheidszorg, meent hij. ‘Hulpverleners hebben een gezond wantrouwen tegen andere hulpverleners maar in tijden van nood breekt dat ze op. Hun omgeving denkt vaak: ze zeggen het wel als er iets is.’

 Buijssen trainde tal van ggz-instellingen de afgelopen jaren hoe met werkgerelateerde traumatische ervaringen om te gaan maar erkent dat het tijdig signaleren van psychische problematiek bij leidinggevenden een heikel punt blijft. ‘Wie spreekt hen aan als het fout dreigt te gaan?’

 Het is een groot probleem dat psychiaters bij zichzelf en hun naasten niet in staat zijn om psychische aandoeningen te diagnosticeren, zegt psychiater Bram Bakker. Van alle artsen scoren psychiaters het hoogst met verbroken relaties, verslavingen en dood door eigen toedoen, schrijft hij in zijn boek Te gek om los te lopen.

 Hij tekent daarin het verhaal op van de psychiater die ten prooi viel aan depressies en psychoses en uiteindelijk zelfmoord pleegde. ‘Collega’s hadden hem gedwongen moeten laten opnemen maar zij beschouwden dat als een te grote krenking.’ Een goede vriend van Bakker was op de crematie en vertelde hem hoe woedend de vader was dat niemand had ingegrepen.

 

Bakker: ‘Ik denk dat collega’s op alle mogelijke manieren duidelijk moeten maken dat ze zich zorgen maken. Maar dat gebeurt te weinig, het geeft blijkbaar toch een ongemakkelijk gevoel.’

 Tineke Haegens wil met het verhaal over haar man die praktijk aan de kaak stellen, zegt ze. Ruim een jaar na zijn dood heeft haar verdriet deels plaats gemaakt voor strijdlust en boosheid over wat hem is overkomen. ‘Voor de rest van mijn leven heb ik een knoop in mijn ziel. Hoe heeft dit kunnen gebeuren?’

 Ze citeert een fragment uit het dagboek van haar man, geschreven op de eerste dag van zijn opname: ‘De gekte heeft toegeslagen. Ik heb er geen tegenspel aan kunnen bieden. Het mag toch niet zo zijn dat alle hulp voor niets is geweest.’  

 ‘Wij zijn vogelvrij’, zei een van zijn collega’s haar na de begrafenis. Wie in de psychiatrie werkt en psychisch ziek wordt, bedoelde hij, komt aan alle kanten klem te zitten. En veel managers schieten tekort in aandacht en zorg voor het eigen personeel.

 Het verhaal van Martien Haegens staat niet op zichzelf. In de zomer van 2005 vonden in de regio Nijmegen twee vergelijkbare zelfdodingen plaats, weet zijn weduwe. Ook een directe collega van haar man en een sociotherapeut op de psychiatrische afdeling van een naburig ziekenhuis beroofden zichzelf van het leven.

 

 In het schrift achter de glazen grafsteen getuigen de volgeschreven bladzijden van de enorme waardering voor de man die zo velen jarenlang tot steun was. Martien Haegens was 28 toen hij als sociaal psychiatrisch verpleegkundige werd benoemd tot hoofd van de nog op te richten crisisdienst. Heel lang ging het heel goed, zegt zijn vrouw, maar gaandeweg werd duidelijk dat hij anderen weliswaar bij hun moeilijkheden kon helpen maar dat hij zijn eigen forse psychiatrische problematiek niet de baas kon. Hij werd depressief, begon te drinken. Hij bezocht na aandringen van zijn vrouw een lange rij therapeuten door het hele land; in het verborgene want met het stigma van psychiatrisch patiënt had hij in zijn zware baan niet meer kunnen functioneren. Zijn vrouw: ‘Als ik voor hem de huisarts belde, zei die dat ik de crisisdienst moest inschakelen. Maar dat kon niet, dat waren zijn eigen collega’s. Zelfs in andere regio’s kenden ze hem allemaal.’

 Ruim twee jaar voor zijn dood kwam hij op zijn werk in conflict met de leiding over de vergoeding voor zijn bereikbaarheid als rampen- en calamiteitencoördinator. Na jaren van tomeloze en deels onbezoldigde inzet voelde hij zich geschoffeerd, zegt zijn vrouw. ‘Emotioneel heeft dat hem enorm veel schade gedaan.’ De depressie verergerde, de foto’s van toen die ze toch in een album heeft geplakt, bieden een mistroostig beeld.

 Ooit was hij op en top sportman, in het bezit van de zwarte band judo, maar gaandeweg begon hij ongelukken te krijgen die steeds ernstiger werden. Toen hij in de zomer van 2004 van zijn fiets viel en zijn kaak brak, besloot hij in een ultieme poging het tij te keren tot opname op een gesloten afdeling.

 Zijn vrouw waarschuwde de psychiater dat haar man ‘alle ins en outs van de hulpverlening kende’, dat hij een ontwijkende kant had en zijn ziekte trachtte te bagatelliseren. Maar al na een paar gezamenlijke gesprekken, zegt ze, werd ze buitengesloten. Zijn ontslag, in september 2004, kwam als een volslagen verrassing. Hij ging als vanouds weer aan de slag en stopte een paar maanden later op eigen houtje met de antidepressiva. Tegen zijn leidinggevende zei hij dat de arbo-arts hem had beter gemeld. Die had hij echter nooit bezocht.

 ‘Geen hulpverlener meer maar lotgenoot en medepatiënt’, schreef hij in zijn dagboek tijdens de opname. Ze zegt: ‘Hij wist door zijn werk zó goed wat er allemaal fout kon gaan, dat was zijn tragiek.’ Twee keer ging ze langs op zijn werk om haar zorgen te uiten. Tevergeefs. Ze zag hem bergafwaarts gaan: hij begon weer te drinken, kreeg schulden, hun huwelijk wankelde. ‘Toen hij steeds zieker werd en ik hem niet meer kon beschermen dacht ik: hij loopt ergens vast en dan neemt iemand anders het over. Maar dat bleek ijdele hoop.’

 Na lang aandringen heeft ziekenhuis Rijnstate haar twee maanden geleden ingelicht over de diagnose van haar man. Toen had ze eindelijk op papier dat hij ‘ernstig psychisch belast’ was. Het ziekenhuis, zegt ze, kon alleen zijn depressie en zijn burn-out behandelen, voor zijn andere problemen, waaronder zijn verslaving, moest hij na zijn ontslag zelf hulp zoeken. Maar hij was veel te ver heen om nog voor zichzelf op te komen, zegt zijn vrouw.

 Die gefragmenteerde zorg heeft een succesvolle behandeling bij voorbaat kansloos gemaakt, zegt ze. Ze vindt dat hulpverleners zich met veel meer vasthoudendheid en bemoeizorg in gespecialiseerde teams moeten bezighouden met ‘hopeloze gevallen’. Dat juist haar man, die zich zijn hele leven inzette voor de psychisch kwetsbaren, zelf niet in bescherming werd genomen toen hij ziek raakte, noemt ze ‘onverteerbaar’.

 Sinds zijn dood probeert ze te achterhalen waarom niemand ingreep, daarbij gesteund door een van zijn voormalige patiënten, die een goede vriend is geworden. Ze sprak met de Inspectie voor de Gezondheidszorg, ging langs bij de psychiater die haar man op de gesloten afdeling behandelde, ze zocht contact met de arbo-arts, maakte een afspraak met zijn leidinggevenden.

 Tientallen vragen zette ze op papier: Wist zijn leidinggevende dat haar man helemaal niet bij de arbodienst was geweest? Had de psychiater zich tijdens de behandeling van een collega onafhankelijk genoeg opgesteld? Hadden ze hem voldoende gewaarschuwd toen hij rigoureus stopte met de medicatie? Had zijn werkgever niet veel alerter moeten zijn en moeten aandringen op een verantwoorde reïntegratie op het werk?

 Naaste collega’s bleken duidelijk te hebben gemerkt dat het niet goed met hem ging. Hun twijfels hadden ze bij de leiding aangekaart. Maar overal liep Tineke Haegens tegen hetzelfde argument op: dat haar man deed wat hij wilde. Dat ze waren afgegaan op wat hij zei en hij zei dat het goed ging. Het maakt haar boos: ‘Ze verschuilen zich achter hem. Maar hij was ernstig ziek. En niemand die daar doorheen prikte.’

 Het was wrang genoeg haar man, herinnert Tineke Haegens zich, die ruim tien jaar geleden de nazorg opzette voor personeel van de spoorwegen dat een ernstig ongeval had meegemaakt. ‘Maar op hem heeft niemand gepast. Ze dachten: hij past wel op zichzelf.’

Praten of zwijgen? Psychologie Magazine nr 1 januari 2001

De psychotherapeuten G. van Vugt en T. Besems zijn van mening dat het niet nodig, nee zelfs schadelijk is om mensen na een ramp te laten praten, omdat volgens hen uit neurologisch onderzoek blijkt dat het trauma dan juist in de hersenen ‘brandt’ Het Instituut voor Psychotrauma vindt deze opvatting ‘absolute flauwekul’ en stelt dat mensen juist grote behoefte hebben om te praten. Wie heeft er nu gelijk? Ik denk beiden. Het psychotrauma heeft – hoe wonderbaarlijk ook – het herstel zelf ingebouwd.

De twee hoofdverschijnselen van het psychotrauma zijn: veelvuldige herbeleving en ontkenning. Het wezen van psychotrauma is de strijd tussen deze twee krachten. De sleutel tot verwerking is deze beide afwisselend aan bod te laten komen. Verwerking stagneert als een van beide de overhand krijgt. De kunst is om – en dat gebeurt bij de meeste vanzelf! – herbeleving een kans te geven tot het moment dat het zeer gaat doen, om daarna via afleidende bezigheden en andere vormen van bewust of onbewuste verdringing weer tijd te vinden om de accu op te laden. Totdat men weer in staat is een volgende confrontatie aan te gaan. Hoeveel confrontatie iemand aankan, verschilt per individu. Aan het verwerken van een psychotrauma hoeft doorgans geen psycholoog te pas te komen. Sterker nog: als een professionele hulpverlener die zweert bij praten er zich meteen mee gaat bemoeien, is de kans juist groter dat het misgaat. Als hij het slachtoffer heviger en langer met de gebeurtenis confronteert dan het aankan, doet hulpverlening meer kwaad dan goed. Het trauma brandt in. Kortom, de juiste balans vinden tussen praten en zwijgen, daar komt het op aan. Zowel voor het slachtoffer als voor degene die wel helpen.

Machinisten gebaat bij bescheiden opvang Utrechts Nieuwsblad, 18 januari 2000

Door Dylan de Gruijl
Tilburg/Utrecht

Traumadeskundige Huub Buijssen wil snel een wijdverbreid misverstand uit de weg ruimen: geestelijke bijstand aan iemand die in een shock verkeert, werkt averechts.

Laat een machinist die net een zelfmoordgeval voor zijn trein heeft gehad dus vooral even met rust, adviseert hij. ,,Anders verleng je de post-traumatische periode.”

Buijssen verbaast zich over de Hengelose ex-machinist die de Nederlandse Spoorwegen aansprakelijk stelt voor zijn psychisch trauma. De man kreeg tussen 1978 en 2000 negen zelfmoordgevallen onder zijn trein, maar kreeg geen enkele hulp van zijn voormalige werkgever. Hij is nu arbeidsongeschikt.

De rechtszaak is een opmerkelijke stap, vindt Buijssen. ,,Misschien denkt die man: als ik direct hulp had gekregen was het nu niet zo slecht met me gegaan. Maar dat is dus een misvatting. Goede opvang is bescheiden opvang.”

Jaarlijks springen ongeveer tweehonderd mensen voor de trein. Dat aantal is al tijden stabiel, aldus de Nederlandse Spoorwegen. Ook de locaties zijn veelal dezelfde: bij psychiatrische inrichtingen.

Het aantal machinisten dat kampt met psychische klachten is niet bekend. Hoeveel collega’s bijvoorbeeld bij Vangrail, een gespreksgroep van NS-collega’s, hulp zoeken is ook onbekend. Hangende de rechtszaak doen de NS geen mededelingen.

Maar machinisten weten dat de negen zelfmoordgevallen die de Hengeloër voor zijn trein heeft gekregen, geen uitzondering is. Sommigen hebben twintig kruisjes achter hun naam, of nog een paar meer. Buijssen: ,,De meeste mensen worden weerbaarder van tegenslagen. Ze krijgen een dikkere huid. Anderen worden kwetsbaarder voor toekomstige tegenslagen.”

Zoiets is pas na verloop van tijd merkbaar. Direct na een traumatische ervaring is het slachtoffer nog verdoofd, leeft in een realiteit die onwerkelijk is. ,,Je zag het vlak na de ramp met het WTC. Mensen liepen verdwaasd rond. Het beste is praktische hulp bieden. En vooral niet teveel vragen.”

,,Vergelijk die toestand met een blaar. Daar moet je ook niet in wroeten, anders komen er bacteriën in. Zo werkt het ook bij een trauma. Niet in gaan wroeten door meteen een gesprek willen. Dan ga je door die natuurlijke barrière en verleng je de post-traumatische periode.”

Bij de meesten duurt die periode twee maanden. Daarna krabbelen ze weer uit de depressie of post-traumatische periode. Toch zal de wond nooit echt genezen, waarschuwt de traumadeskundige. ,,Veel mensen weten het niet, maar een depressie is een chronische ziekte. Heb je die een keer gehad, dan kan die altijd terugkeren.”

Bij tachtig tot negentig procent van de slachtoffers blijft een depressie een zeldzaamheid. Zij worden weerbaarder, zoals het merendeel van de machinisten die een zelfmoordgeval hebben meegemaakt. Voor de Hengelose ex-machinist geldt het tegendeel, vreest hij. ,,Sommige mensen herstellen nooit helemaal en blijven elke nieuwe dag als een last ervaren.”

 

Hoe de dood van je partner te verwerken Opzij april 2002

 

Door Anke Manschot

En altijd is het zo geweest dat de liefde haar eigen diepte niet kent dan op het uur van de scheiding. Deze in overlijdensannonces veelgeciteerde spreuk staat ook op de website van ,,Jong je partner verloren”, een lotgenotengroep op internet.

Michèle Busselaar (32), IT-consultant, surft af en toe naar deze site als ze het in de late avonduren weer eens flink te kwaad heeft. Het biedt troost om dan te ervaren dat zij niet de enige is die op zo jonge leeftijd al haar partner verloor. 29 april 2001 overleed haar man Louk, haar grote liefde. Hij had lymfeklierkanker. ‘Het is een leeftijd waarop je met de opbouw van je leven bezig bent en dan komt de dood echt als een schok.’ Waarom moest hij dood, heeft ze zich vaak afgevraagd. Zijn taak in het leven was klaar, luidt het enige antwoord waarmee ze enigszins vrede kan hebben.

Goed dat jullie nog geen kinderen hadden, zeggen mensen soms. Een zin die veel pijn doet. Want de enige echte dip in hun bijna twaalf jaar durende relatie hadden ze in 1997 omdat Louk graag een kind wilde en zij daar op dat moment nog niet aan toe was. Twee jaar later wilde ze wel moeder worden, maar vrij snel daarna bleek haar man een ernstige ziekte te hebben. ‘Dat ik geen kind heb, is een feit, geen keuze.’

Ze kan ook niet tegen de veelgebezigde opmerking: de dood van een kind is erger dan de dood van een partner. ‘Mensen weten niet wat ze zeggen, hoe loos die woorden overkomen als je net je grote liefde verloren hebt.’

Vasalis dichtte het al: zoveel soorten van verdriet, ik noem ze niet.

Voor jong en oud is de dood van een partner een van de meest stressvolle situaties in het leven. Voor driekwart van de mensen het ergst wat ze ooit zullen meemaken.

Klinisch psycholoog NIP en psychogerontoloog Huub Buijssen, auteur van Verstoorde rouw bij ouderen, verdiepte zich in de verschillen tussen op jonge of oude leeftijd je geliefde verliezen. ‘Je kunt in het algemeen zeggen dat dit verlies voor ouderen iets minder hard aankomt. Ouderen anticiperen veel meer dan jongeren op de dood. Ze lezen vaker overlijdensadvertenties, ze hebben niet zelden al over de begrafenis van hun geliefde gefantaseerd en spreken op oudejaarsavond de wens uit: hopelijk blijven we in het nieuwe jaar bij elkaar.’ Niet toevallig dus dat bij ouderen een plotseling overlijden een minder grote impact heeft dan bij jongeren.

Mogelijk omdat de omgeving vindt dat de dood hoort bij het ouder worden, heeft ze minder oog voor de pijn van de oudere nabestaande. Daarentegen is de veerkracht van oudere weduwen en weduwnaars, in het Engels ,,forgotten grievers” genoemd, om verlies op te vangen weer minder groot dan bij jongeren. Bovendien blijkt de omgeving minder oog te hebben voor de pijn van de oudere nabestaande. ‘Je man heeft een mooie leeftijd bereikt’ of ‘wees blij dat jullie zo lang bij elkaar mochten zijn’ zijn dooddoeners die het verdriet van de overgeblevene negeren. ‘De eerste vraag die men vaak stelt, is: ‘Hoe oud was hij?’ alsof de leeftijd een excuus is voor het verdriet,’ schrijft klinisch psycholoog Manu Keirse in Helpen bij verlies en verdriet. Terwijl steun en erkenning van het leed enorm belangrijk zijn voor een goede verliesverwerking, zeggen hulpverleners unaniem. Ook hier zijn ouderen nog meer in het nadeel: hun netwerk is door de dood van familie en vrienden vaak uitgedund. Bovendien is voor jongeren de kans om een nieuwe partner te vinden beduidend groter. Voor de oudere weduwe gloort er wat dit betreft de minste hoop. ‘Wer jetzt allein ist, wird es lange bleiben,’ dichtte Rilke op jongere leeftijd al somber. ‘Veel oudere weduwen willen ook geen nieuwe partner meer. Ze willen niet voor de tweede keer een slopend ziekbed of dementie van hun man meemaken,’ hoort Buijssen vaak van hen.

In de jaren zeventig werkten therapeuten met de vijf stadia van verlies van de Zwitserse psychiater Elisabeth Kübler Ross: ontkenning, woede, schuldgevoel, depressie en acceptatie. Tegenwoordig spreken hulpverleners van ‘rouwtaken’, een term die de Amerikaanse psychotherapeut William Worden in 1992 introceerde in zijn boek Verdriet en rouw. Een gids voor hulpverleners en therapeuten.

Tot die vier taken behoren: Het echt tot je door laten dringen dat iemand overleden is. ‘In het begin wilde ik er niet aan dat Louk nooit meer zou terugkomen,’ vertelt Michèle Busselaar. ‘Het voelde alsof hij op cursus in het buitenland was. Het is net of je geest je wil beschermen tegen de gruwelijke waarheid. Die dringt pas langzamerhand tot je door.’

De andere drie rouwtaken: niet weglopen voor het verdriet, maar het intens voelen, hoe zeer dat ook doet. Het aanpassen aan een leven zonder de overledene. Het verlies een plaats in je bestaan geven, niet te groot en niet te klein.

‘Rouwen is topsport,’ zegt Huub Buijssen. ‘Het kost ook lichamelijk veel energie.’

Uit een in 1989 gehouden onderzoek aan de Universiteit van Nijmegen onder 130 vrouwen die drie tot vijf jaar daarvoor hun partner hadden verloren, blijkt dat meer dan een kwart van hen helemaal hersteld was. Een kwart was er nog steeds heel slecht aan toe, voelde zich erg eenzaam en had last van depressieve buien. Met de rest ging het ‘redelijk goed’, al voelde deze groep zich wel een ‘beetje eenzaam’ en werd de partner wel degelijk nog flink gemist.

Verlieskunde en verliesverwerking zijn sinds de jaren negentig specialisaties in de hulpverlening. In 1996 werd aan de Universiteit van Utrecht de eerste hoogleraar verliesverwerking aangesteld.

Psycho-sociaal therapeute Ans Hijman opende een jaar later in diezelfde stad de praktijk Verlieskunde. Meer vrouwen dan mannen schakelen haar hulp in na de dood van hun partner. De meesten komen driekwart tot een jaar na de begrafenis. ‘Ze voelen dat ze op eigen kracht niet verder komen. Ze zijn ook vaak bang dat ze hun omgeving tot last zijn. Ze hebben dan de neiging zich te isoleren, waardoor ze zich nog eenzamer voelen. Hoe intenser de relatie, hoe dieper de rouw,’ weet Hijman.

Voor veel van haar cliënten geldt dat ze in hun jeugd niet mochten voelen wat ze voelden. ‘Wanneer je als kind niet gerespecteerd bent in je gevoelens, niet geleerd hebt je verdriet te uiten, heb je een grotere kans dat je later bij een groot verlies vastloopt.’ Een belangrijk onderdeel van haar therapie: aandacht besteden aan oud verdriet en oud verlies. Pas dan komt er ruimte voor het verwerken van het huidige drama in hun leven. En ook dan blijken haar cliënten vaak te kampen met ‘onaffe zaken’. Hijman hoort geregeld: ik heb mijn man niet vaak genoeg gezegd dat ik van hem hield of hem niet genoeg bedankt voor wat hij allemaal voor me deed. ‘Rituelen helpen als iets niet klaar is. Je kunt bijvoorbeeld een brief aan de dode schrijven waarin je hem alsnog bedankt voor alles en waarin je hem je liefde betuigt.’

Verlieskundige Nelleke Wijnhof, sinds negen jaar coördinator van het Steunpunt Rouw en Verliesbegeleiding in Soest, begeleidt rouwverwerkingsgroepen. In het begin domineerden vrouwen deze groepen, tegenwoordig melden mannen zich evenveel als vrouwen aan. De meesten kloppen hier een tot drie jaar na het overlijden van hun partner aan. ‘Ze komen vooral om lotgenoten te ontmoeten. Ze zoeken ook bevestiging dat ze niet gek zijn, bijvoorbeeld als ze jaloers zijn op elk stel dat ze op straat tegenkomen. Veel rouwenden kampen met emoties die ze niet van zichzelf kennen. Niet zelden zijn ze boos op alles en iedereen: op artsen die het in hun ogen niet goed hebben gedaan, op de schoonfamilie die te weinig van zich laat horen, op een vriend of vriendin die hen lelijk in de steek heeft gelaten.’ Ze kunnen ook boos zijn op de overledene zelf omdat die een ongeluk veroorzaakte door roekeloos rijgedrag of longkanker kreeg vanwege een rookverslaving. ‘Boosheid hoort bij het rouwproces. Net zoals concentratieverlies, stemmingsstoornissen, slaapproblemen, verminderde of vermeerderde eetlust en energieverlies.’

In de rouwverwerkingsgroepen in Soest zitten mensen die getrouwd waren, samenwoonden of een LAT-relatie hadden, met of zonder kinderen, hetero of homo. ‘Homo’s en lesbiennes hebben dezelfde rouwtaken als hetero’s. Het gaat in alle gevallen om het verlies van een mens, iemand voor wie jij nummer een was.’ Nu homoseksualiteit meer geaccepteerd is, vallen homoseksuele en lesbische nabestaanden minder vaak onder de categorie ‘niet erkende rouw’. ‘Integendeel, ze hebben vaak een goed netwerk opgebouwd dat erg met hen meeleeft.’ Vrijwel alle leden in deze rouwverwerkingsgroepen hebben veel van hun partner gehouden. ‘Mensen die een ambivalente relatie met de overledene hadden, kiezen eerder voor een individuele therapie bij ons.’ Hetzelfde geldt voor de overgeblevenen na een buitenechtelijke relatie. ‘Het taboe om dit verdriet in een groep te delen is te groot.’

Heeft een kinderloze nabestaande het moeilijker of gemakkelijker? ‘De meeste mensen met kinderen zeggen; als ik geen kinderen zou hebben gehad, had ik het niet overleefd. De kinderen hebben me erdoor heen gesleept. Maar kinderloze nabestaanden zeggen op hun beurt tegen groepsleden met kinderen: als ik hoor hoeveel verdriet jullie kinderen hebben en hoeveel zorg ze behoeven, ben ik blij dat ik ze niet heb.’

De meeste rouwverwerkingsgroepen in Soest mondden uit in vriendenkringen. ‘Een groep heeft zelfs oud en nieuw met elkaar gevierd.’

Orthopedagogisch therapeute Carine Kappeijne van de Coppello begeleidt samen met Sineke Janssen rouwverwerkingsgroepen van mannen en vrouwen die alleen overblijven met thuiswonende kinderen. In het najaar gaat er weer zo’n groep van start.

‘Deze mensen horen vaak: je hebt toch nog prachtige kinderen om je heen. Maar kinderen zijn niet de remedie voor het verdriet, voor de eenzaamheid, voor het lichamelijk en geestelijk missen van de partner.’

Mensen kiezen niet zelden voor deze groep omdat ze hun kinderen beter willen begeleiden. ‘Wij stellen allereerst hun eigen welzijn centraal: want het welzijn van de kinderen is direct verbonden met dat van de overgebleven ouder.’

Door de dood van een vader of moeder van een jong gezin staat het hele leven op z’n kop. ‘Niks blijft hetzelfde. Met de dood van hun partner verliezen ze ook hun oppasser, klusjesman, klaagmuur, tuinman, boekhouder, kok, etcera. En niet te vergeten: de mede-opvoeder van de kinderen. Wij zeggen altijd: je kunt geen vader en moeder tegelijk zijn.’

Weduwnaars met jonge kinderen blijken zich na het overlijden van hun vrouw meer met de praktische reorganisatie van de huishouding bezig te houden, waardoor ze te maken kunnen krijgen met uitgestelde rouw. Weduwen in diezelfde situatie kunnen door het verdriet zo overspoeld worden dat er weer minder energie voor het regelen van alle praktische beslommeringen overblijft.

Het omgaan met het verdriet van de kinderen is een vast onderdeel in deze groepen. ‘Vooral mannen zeggen nogal eens: de kinderen praten er niet over. Dan blijkt meestal dat er ze zelf niet over praten.’ Kinderen hebben zondermeer de neiging hun overgebleven ouder te beschermen. ‘Ze zullen niet gauw hun verdriet uiten als ze weten dat mama dan gaat huilen.’ Kappeyne adviseert groepsleden om met hun jonge kinderen tekeningen te maken over hun verdriet, of met hen een boekje te lezen over de dood, bijvoorbeeld De kikker en het vogeltje van Max Velthuis.

Net zoals in andere rouwverwerkingsgroepen komt ook hier de overleden partner ruimschoots aan bod. Alle goede eigenschappen, maar ook dingen die je minder mist. ‘Een jonge vrouw zei eens: zelfs zijn eigenschappen waaraan ik een hekel had, mis ik nu.’ En ook hier wisselen de deelnemers veel onderlinge tips uit of steunen ze elkaar met praktische zaken.

Maatschappelijk werkster Anne-Marie Vermaat, auteur van Lieverd, ik mis je zo, heeft samen met haar partner Wijnand de Boer bureau Nazorg opgezet voor rouwverwerking en verliescommunicatie. Ze houdt zich veel bezig met de relatie rouwen en werk. 24 procent van de werknemers die een partner verliezen, meldt zich een tot drie maanden ziek, 10 procent blijft langer weg. Deze percentages liggen dicht bij die van werknemers die een kind verloren. ‘Rouw is geen ziekte, maar je kunt er wel goed ziek van worden.’ Vermaat geeft vaak in opdracht van bedrijven verliescoaching aan rouwende werknemers. Daarnaast traint ze leidinggevenden in verliescommunicatie. ‘Niet zelden zegt een chef tegen iemand die na de begrafenis weer met bloedend hart aan het werk gaat: “Maria, we hebben je zo gemist. Fijn dat je weer aan de slag gaat. Er ligt al flink wat werk op je bureau.” Terwijl je zo iemand juist minder zou moeten belasten of misschien zelfs tijdelijk een andere functie zou moeten geven.’ Een anesthesiste die ze coachde koos er zelf voor om na de dood van haar man een tijdlang op de poli eenvoudiger werk te doen. Gelukkig ontmoet Vermaat ook steeds meer werkgevers die openstaan voor de impact van privéverlies op mens en organisatie.

Anne-Marie Vermaat en haar partner zijn ook de bedenkers en ontwerpers van de verliesspeld. De sierlijke ronde broche waaruit heel symbolisch een wig is gehaald, is een hedendaagse vervanger voor de ouderwetse zwarte rouwband. ‘Onlangs ontmoette ik een hoofd personeelszaken die hem droeg. Niet omdat hij zelf een groot verlies had geleden, maar omdat hij wilde uitstralen: ik sta open voor werknemers in de rouw…’

Literatuur:

Manu Kierse. Helpen bij verliet en verdriet. Een gids voor het gezin en de hulpverlener. Uitgeverij Lannoo.
Huub Buijssen. Verstoorde rouw bij ouderen. Signalering en hulpverlening. HB Uitgevers, Baarn
Ans Hijman. Praktijk Verlieskunde. tel. 030-2615851
Landelijke Stichting Rouwbegeleiding. tel. 030-2761500 (9.00-13.00 uur) www.verliesverwerking.nl
Steunpunt Rouw en Verliesbegeleiding in Soest. tel. 035-6022122
Website lotgenotengroep ,,Jong je partner verloren” www.rouwverwerking.pagina.nl 
Anne-Marie Vermaat. Bureau Nazorg. tel. 015-3694457 of www.verliescommunicatie.nl  
Lieverd, ik mis je zo is samen met de verliesspeld te bestellen door overmaking van 15 € op gironummer 6159800 tnv. vermaat & boer.
Inl. rouwverwerkingsgroepen voor mensen met thuiswonende kinderen. Sineke Janssen. 020-4713308 op werkdagen tussen 9.30-10.30

 

 

Betrokkenheid geeft geluksgevoel De Telegraaf 10-1 2005

 

 

Psycholoog Huub Buijssen vertelt dat de televisiebeelden iets hebben losgemaakt bij mensen die als helpers naar het rampgebied trekken: het begint allemaal met hevige emoties als ze de indringende beelden op tv zien: afschuw, ontzetting, medeleven.

Ze verplaatsen zich in de slachtoffers: hou zou ik me voelen als ik plotseling van mijn kinderen was beroofd, of mijn ouders broers en zussen had verloren, of mijn huis? Dan gaat het stemmetje klinken: ik moet iets doen. Net als bij aankomende priesters of zusters is het een roeping. Ze zijn bewogen, er is iets in beweging gebracht. De helpers worden zelden door hetzelfde motief gestuurd. De een wil helpen om zin en betekenis aan zijn leven te geven. Anderen willen ontsnappen aan de saaiheid en sleur van hun bestaan. Op naar zo`n ontreddend gebied, op avontuur en nieuwe mensen ontmoeten. Nog een beweegreden: opgenomen worden in een groter geheel. De tsunami was wereldnieuws. Later kunnen de helpers dan zeggen dat ze er middenin stonden. De betekenis, de glans van de grote ramp straalt op hen af: ik help hier. Een andere drijfveer is dat we ons herkennen in de slachtoffers. Ook wij kunnen slachtoffer worden van een overstroming, een oorkaan, een aardbeving. De kracht van de natuur is groot, wij zijn nietige wezens en moeten elkaar helpen. Betrokken geeft bovendien een geluksgevoel. Je doet het deels ook voor jezelf, je helpt jezelf als je geëngageerd bent.

Uit onderzoek blijkt dat helpers na afloop altijd terugblikken op een soort wittebroodsweken. Ondanks alle ellende zien ze het als een mooie tijd. Het heeft meer geluk dan een supervakantie.

 

 

De geheimen van geestelijk fit blijven, 50 plus gids 2004

Velen willen oud worden, niemand wil het zijn. Want oud zijn is voor velen synoniem met ziek en afhankelijk worden. Hoe zo lang mogelijk lichamelijk en geestelijk fit te blijven? Psychogerontoloog Huub Buijssen, directeur van Buijssen Training en Educatie, verbonden aan het Nederlands Kenniscentrum Ouderenpsychiatrie en auteur van o.a. de bestseller De heldere eenvoud van dementie. Een gids voor de familie ging voor u in de wetenschappelijke literatuur op zoek naar het antwoord. De zoektocht resulteerde in vier tips.

Zorg dat u steeds één of meer doelen heeft om u op te richten
Van nature willen uw lichaam en geest altijd naar iets toe dat zich ergens aan de horizon bevindt. Uw gezondheid is er mee gebaat dat u iets heeft om naar uit te zien, om uw energie op te richten. Een doel hoeft niet iets groots te zijn of iets dat in de ogen van anderen belangwekkend is. Het gaat er om dat het er voor ú toe doet.

Investeer in contacten en relaties
Het is belangrijk om bestaande contacten te koesteren en, indien nodig, nieuw leven in te blazen. Via vrijwilligerswerk of het oppakken van ‘sociale hobby’s’ kunt u ook weer nieuwe mensen leren kennen. Probeer in ieder geval niet alle kaarten te zetten op uw kinderen. De kwaliteit van uw relatie met hen kan er onder lijden.

Probeer tenminste drie keer per week een half uur te bewegen
Mensen die voldoende actief zijn, leven langer. Het beschermende effect neemt toe naarmate we ouder worden. Lichaamsbeweging is tevens een probaat middel om stressgevoelens te verminderen, uw geest te verzetten en uw stemming te verbeteren. De geest maakt tijdens bewegen natuurlijke stofjes aan die depressie en angstgevoelens te lijf gaan. Als beweegt helpt u zelfs 50% minder kans op een psychische stoornis. En als u een stoornis hebt, zoals een depressie, herstelt u sneller. Actie geneest en kalmeert.

Lach en geniet en wees niet te lang boos of vijandig.
Lachen versterkt het immuunsysteem, waardoor u minder vatbaar bent voor ziekten. Door te genieten ervaart u minder stress, en maakt u minder kans op een depressie of burn-out.
Boosheid heeft een negatief effect op het immuunsysteem. Probeer steeds op zoek te gaan naar de positieve dingen in het leven. Van deze goede gewoonte heeft u langer plezier.

Voor toelichting op deze tips en voor zes andere tips kunt u terecht op de website van het kenniscentrum: www.ouderenpsychiatrie.nl

 

 

Hoe depressief is Nederland? Utrechts Nieuwsblad 2002

Door Helma van den Berg

Nederlanders slikken meer pillen tegen depressies dan ooit tevoren. Het afgelopen jaar is het gebruik met 20 procent gestegen. Alleen bij de apotheken ging al voor zo’n 260 miljoen gulden aan antidepressiva over de toonbank. Is er sprake van een nieuwe modeziekte, ellende-chique? Of wordt Nederland massaal zwartgallig? Deskundigen houden het op het laatste: ,,Depressies zijn de keerzijde van onze veeleisende welvaartsstaat.”

Het begon in de jaren negentig in de Westerse mode en popmuziek. In de haute-couture verschenen naargeestige, gescheurde creaties, geshowd door graatmagere, anorexische modellen die narrig tot diep ongelukkig uit hun
ogen keken. Groepen als Nirvana boekten gigantische successen met songs vol apathie, desillusie en overige zwartgalligheid. De ‘dépriecultuur’ was geboren. Sindsdien heeft een groeiende groep mensen last van depressies. Steeds meer mensen grijpen naar middelen om de zon weer enigszins te zien schijnen. Te beginnen in Amerika waar vooral antidepressiva als Prozac en Seroxat populair zijn. Een trend die nu ook in Nederlander wordt gevolgd. Volgens de Stichting Farmaceutische Kengetallen is vorig jaar voor 524 miljoen gulden uitgegeven aan geneesmiddelen tegen ziektes van het centraal zenuwstelsel, waarvan zo’n 260 miljoen aan antidepressiva. Een opmerkelijk gegeven want de hang naar somberte, de depressieve cult kunnen als tijdelijk verschijnsel misschien nut hebben. Maar een depressie is een gruwelijke ziekte en zelden voor iets of iemand nuttig. Volgens de Utrechtse psycholoog Huub Buijssen, gespecialiseerd in depressies, moet er toch een zekere samenhang zijn: ,,Uit het feit dat die mode en muziek bij zo’n groot publiek aanslaat, blijkt wel dat veel mensen zich in die sombere cultuur herkennen. Dat een grote groep geen vrolijke inslag heeft.” Een dip, een sombere bui of verdriet na het overlijden van een dierbare, is
overigens niet te vergelijken met een depressie die door de huisarts vroeger ook wel werd aangeduid met ‘overspannen’ zijn. Een depressie bestaat uit een hele reeks van lichamelijke en geestelijke ziekteverschijnselen. Daarvan is sprake wanneer iemand minstens twee weken vrijwel doorlopend last heeft van ernstige bedroefdheid, pessimisme, gebrek aan zelfvertrouwen, lusteloosheid, verlies aan interesse, kortom, nergens meer plezier aan beleeft.

Depressies zijn van alle tijden. Hippocrates, ‘de vader van de westerse geneeskunde’ beschreef de ziekte al in de vierde eeuw voor Christus. In de bijbel wordt Job als zo’n patiënt beschreven. En de aandoening komt bij arm
en rijk, jong en oud voor. Ook onder bekende mensen als de Amerikaanse oud-president Abraham Lincoln, de Britse staatsman Winston Churchill. Onder schrijvers als Leo Tolstoj, Ernest Hemingway en Maarten Biesheuvel en ook
onder andere bekende namen als Marilyn Monroe en popzanger Kurt Cobain (inderdaad, van Nirvana).
Sinds de Tweede Wereldoorlog is er een dramatische stijging van het percentage mensen dat aan een depressie lijdt. De generatie die tussen 1960 en 1975 volwassen is geworden, loopt drie keer vaker het risico om slachtoffer te worden van een depressie dan hun grootouders, melden Buijssen en psycholoog Pim Cuijpers van het Trimbos Instituut in het zelfhulp-cursusboek ‘Ik zie het weer zitten‘. Volgens de Amerikaanse depressiedeskundige Seligman is de kans dat jonge mensen tegenwoordig een depressieve stoornis krijgen, zelfs tien keer zo groot als het risico dat hun grootouders liepen. Inmiddels gelden depressies in Nederland als een volksziekte. Soms van levensbedreigende aard. Jaarlijks doen circa 20.000 mensen met een depressie een poging tot zelfdoding. Zo’n 1500 mensen slagen daar in, wereldwijd berooft een miljoen mensen zich wegens psychische problemen van het leven. Depressies is ook de voornaamste oorzaak van ziekteverzuim. Een op de zes mensen heeft het afgelopen jaar meer dan zes weken niet gewerkt als gevolg van deze aandoening. Na hart- en vaatziekten zullen zware depressies over 20 jaar doodsoorzaak nummer twee zijn.

Vraag is hoe het komt dat er zoveel meer mensen dan vroeger een depressie krijgen. Feit is dat artsen de laatste tien jaar meer oog hebben gekregen voor psychische ziekten en veel vaker de diagnose ‘depressie’ stellen. Maar
volgens Buijssen is er meer aan de hand: ,,Het toenemend aantal depressies vormt de keerzijde van onze welvaartsstaat. Mensen kunnen meer en willen meer. Ze nemen niet langer genoegen met de ongemakken die hun gelovige ouders, in de hoop op een beter leven in het hiernamaals, als juk op hun schouders mee torsten. Tegenwoordig hechten mensen vooral aan een gelukkig leven nu en zoeken daarbij zo nodig hulp.” Bovendien konden van nature ‘kwetsbare’ mensen zich vroeger staande houden in beschermde beroepen: als knecht op de boerderij, als inwonend dienstmeisje of in een bedrijf waar alleen routinematige klussen moesten worden gaan. Buijssen: ,,Deze mensen moeten zich nu waarmaken in een veeleisende, onpersoonlijke mammoet-maatschappij die vooral is ingesteld op hoog producerende, zichzelf bewijzende, creatieve talenten. Mensen moeten steeds veranderen, zich aanpassen om te kunnen overleven. Dat leidt bij menigeen tot stress en erger.” Ook het feit dat mensen zich zelf moeten bewijzen, steeds weer nieuwe keuzes moeten maken, leidt nog wel eens tot psychische brokken, zegt Buijssen: ,,Vroeger lag je leven uitgestippeld  Een zoon van een timmerman, werd timmerman, die van de notaris had een kantoorleven voor zich en elk meisje werd huisvrouw. Tegenwoordig moet je je eigen weg uitstippelen en als je het niet ‘maakt’, misschien zelfs miskleunt, dan is het je eigen schuld. En niets leidt gemakkelijker tot een depressie dan schuldgevoelens.” De grote groei in depressiepatiënten is ook te verklaren door het feit dat kinderen, jongeren en ouderen bij vroegere onderzoeken naar depressie over het hoofd werden gezien. Psychiatrische problemen bij de jeugd werden niet erkend. Ouderen werden er evenmin voor behandeld. Want bij ouderdom en kwalen hoorde depressie, zo luidde toen de algemene opinie. Dezer dagen weten we beter: kinderen met gedragsproblemen moeten zo vroeg mogelijk begeleiding en behandeling krijgen, om erger te voorkomen. In menig verzorgingshuis starten speciale trainingen en cursussen om ouderen met depressieve klachten te begeleiden.

Genen
Buikhuizen is er destijds zodanig voor weggehoond, dat hij ontslag moest nemen en tegenwoordig, ver van de psychiatrie, een antiquariaat drijft. Maar vriend en vijand geven hem nu gelijk: aanleg voor agressie, criminaliteit en
depressie krijgt elk mens met zijn geboorte mee in zijn genen. Heeft de ene helft van een een-eiige tweeling een depressiestoornis, dan heeft zijn broer of zus 50 procent kans op dezelfde aandoening. Bij manische depressie is het
risico zelfs 70 procent. Behalve aanleg spelen nog meer factoren en ervaringen mee: zware, emotionele belasting, spanning, verlies, grote veranderingen in werk en leven. Menige ziekte kan eveneens een depressie veroorzaken, evenals medicijnen en langdurig drugsgebruik de aandoening kunnen oproepen. Buijssen: ,,Een verslaving maskeert ook vaak een depressie. Mensen gaan niet zelden aan de alcohol of drugs om hun depressie te onderdrukken. Bij de
joodse samenleving, waar alcohol en drugs taboe is, hebben net zoveel mannen als vrouwen last van een depressie.” Dat zou wel eens kunnen verklaren waarom andere vrouwen in Nederland de aandoening twee keer zo vaak krijgen
dan doorgaans meer drinkende mannen, zegt Buijssen. ,,Maar ook hun meer gecompliceerde leven, veelal als opvoeder annex huishoudster en zakelijk partner, speelt parten. Daarbij krijgt menigeen op wat latere leeftijd ook
nog eens de gedeeltelijke zorg voor de hoogbejaarde ouders op de schouders.”

Een depressie wordt veroorzaakt door een combinatie van psychische en biologische oorzaken. Daarbij is er iets mis met de aanmaak van chemische stof die mensen van nature ontwikkelen om de hersencellen naar behoren te
prikkelen. Naast behandelingen met gesprekstherapieën, worden steeds meer chemische middelen ingezet. De oudste antidepressiva hebben veelal de meeste bijwerkingen. Droge mond en -huid, wazig zien, verstopping, hartkloppingen, trillen en oudere mensen kunnen ook last hebben van verwardheid. Ook jongere medicijnen zijn niet vrij van bijwerkingen en moeten niet zelden met tegen-middelen worden geslikt. Toch zijn medicijnen inmiddels onmisbaar, zeggen zowel patiënten als bekende experts onder wie de Utrechtse hoogleraren R. Kahn en W. Nolen en de Amsterdamse hoogleraar F. de Jonghe. En hoewel de Nederlandse artsen, in verhouding met hun collega’s over de
grens, nog terughoudend zijn bij het voorschrijven van medicijnen aan mensen met depressies, gaat ook hier wekelijks voor miljoenen over de toonbank.  Vooral door de grote financiële rol die de farmaceutische industrie speelt
bij onderzoek en artsenopleidingen, beweert arts/publicist Ivan Wolffers onlangs in de Volkskrant. In zijn boek ‘Verlossing op recept’ verwijt hij ook journalisten en tv-presentatoren als Emma Brunt, Sonja Barend en Barry
Norman dat zij de media misbruiken voor reclame voor medicijnen als Prozac. Psychiater Peter Kramer maakt het daarbij het bontste met zijn boek ‘Prozac, Of hoe een geneesmiddel je persoonlijkheid kan verbeteren‘, waarin hij
gedetailleerd uiteen zet hoe mensen met Prozac zelfs van hun seksuele frustraties afkomen. Opmerkelijk genoeg blijkt uit recent onderzoek van het Trimbos-instituut dat het overgrote deel van de mensen met een depressie zonder behandeling herstelt en geen professionele hulp nodig heeft. 85 Procent van hen zou na een jaar vanzelf genezen. Volgens onderzoeker Jan Spijker gaat het daarbij wel om de lichte en gemiddeld zware gevallen van depressie. Maar Cuijpers en Buijssen verwerpen deze conclusie. Volgens hen is het juist van belang om een depressie zo snel en goed mogelijk te behandelen, juist om erger te voorkomen. Buijssen: ,,We moeten voorkomen dat mensen net als vroeger
denken, dat depressie vanzelf wel over gaat als je maar flink genoeg bent. Sterker nog, veel mensen blijven nog steeds met een depressie rond lopen en doen zichzelf onnodig leed aan.” De Utrechtse psychologen presenteren voor
een breed publiek zelfhulpcursussen via Teleac en Trimbos-instituut. Ook De Jonghe, René Diekstra en anderen hebben boeken geschreven waarin depressies en behandelingen uitvoerig worden belicht. Opmerkelijk is overigens wel dat het St. Janskruid, het Prozac van moedernatuur dat in Duitsland en Oostenrijk op grote schaal door artsen voor mensen met een depressie wordt voorgeschreven, hier nauwelijks in tel is. Terwijl het middel veel goedkoper is en volgens recent Amerikaans onderzoek ook aanmerkelijk minder bijwerkingen heeft. Volgens psychiater Nolen omdat nog te weinig over het middel bekend is: ,,St. Janskruid zou bij milde en matig ernstige depressies de eerste 6 tot 8 weken werkzaam zijn. Maar we weten niet wat het kruid nadien doet. Daar is nog onderzoek voor nodig. Van Prozac en Seroxat weten we dat wel en de middelen zijn ook meteen in voor vrijwel iedereen werkzame dagdosis op de markt gebracht. Dat verklaart de populariteit van deze middelen.” Ondanks de explosieve groei van medicijngebruik, is er voor onderzoekers en artsen geen reden om achterover te leunen. Volgens onderzoek van het
Trimbos-instituut is slechts 35 procent van de mensen die antidepressiva slikken na een jaar beter. Voor het overgrote deel van deze patiënten en de mensen in hun omgeving blijft het nog tobben.

‘Het is zaterdagnacht en ik lig opgekruld in embryohouding op de vloer van mijn badkamer. Met het zwarte chiffon van mijn jurk op de spierwitte tegels lijk ik net een vies plasje. Ik kan niet ophouden met huilen. Ik heb het
tastbare, onmiskenbare gevoel dat ik instort, dat ik er niets tegen kan beginnen. En wat me nou echt dwarszit is, dat het me ergens aan doet denken: aan mijn hele leven.’

‘Ik begin te geloven dat er echt geen middel tegen depressie bestaat, dat geluk een doorlopend gevecht is, en ik vraag me af of ik die strijd soms mijn leven lang zal moeten leveren. Ik vraag me af of het de moeite wel
waard is.’

‘Na zes jaar Prozac weet ik dat het niet het eind, maar het begin is. Geestelijke gezondheid is veel gecompliceerder dan enige pil die een sterveling kan uitvinden. Op den duur is een stevige, taaie, diepgewortelde depressie elk chemisch product te slim af. Als je chronisch in de put zit, ben je je leven lang aan het vechten om niet te verdrinken.’

‘Als ik bij de eerste signalen van mijn depressie was behandeld door een competente therapeut waren die beginvonkjes misschien wel niet uitgelopen op een nachtmerrie-achtige psychische vuurzee en was het misschien wel niet zover met me gekomen dat ik, tien jaar later, alleen al medicijnen nodig had om ‘s ochtends uit mijn bed te komen.’

Uit: Het land van Prozac’ van Elizabeth Wurtzel (34).